Het was alsof ik te gast was in het dorp waar ik was opgegroeid.
Zara had haar arm om die van mij geslagen.
Stevig.
Zodat ik niet kon verdwijnen.
Het deed me wat om haar geëmotioneerd te zien over mijn terugkomst naar Nederland.
Alsof ik via haar mezelf had gemist.
Kwetsbaarheid wond me op.
Ik wilde met haar vrijen.
Alleen we moesten nog zoveel doen.
Mijn vader knuffelde Zara.
Mijn ma zwaaide naar ons vanaf de bank, met een dekentje over zich heen.
Haar gezondheid was broos.
Haar huid was zo wit en haar gezicht had zo weinig vorm meer.
Ze was een levende dode.
Ik kon nauwelijks in haar ogen kijken.
Zara hield haar hand vast.
Ma’s stem was nog hetzelfde.
Gelukkig.
Haar stem klonk enthousiast en vol warmte.
Ze had me gemist.
Zelfs mijn pa en zus deden vrolijk tegen me.
Ik had liever gehad dat mijn pa nog steeds afwijzend en nors deed.
Ik had liever gehad dat mijn zus me begroette met ‘De terugkeer van de ongevoelige.’
Nu voelde ik me schuldig over mijn hatelijke gevoelens voor hem.
Mijn broer was er niet.
Niemand wilde vertellen waarom.
Behalve dan dat ze het woord ‘ingewikkeld’ gebruikten.
Nu was hij het hoofdpijndossier geworden in dit gezin.
Mijn zus was voller geworden in haar gezicht en buik.
Het misstond haar niet.
Als de groei hier zou stoppen.
Ik had nooit geweten dat ze een emotie-eter was.
Wat wist ik eigenlijk wel van haar?
In mijn hoofd luisterde ze nog steeds naar van die punkbandjes met te mooie koppen.
Ze was een feestbeest vroeger.
Ze ging naar kroegjes in Arnhem die ik liever vermeed.
Van die kroegjes met uitsmijters voor de deur, die bij het verlaten van de kroeg een hand met klinkende munten opstaken naar de mannen.
Ik denk niet dat ze nog veel feest.
Mijn zus had haar studie tijdelijk op pauze gezet om voor mama te zorgen.
We praatten over niets in het bijzonder.
Ze boden ons niet aan om mee te eten.
Als ze dat hadden gedaan, hadden we vriendelijk nee gezegd.
Nu voelde ik me alsnog onwelkom.
Ik wil niet dat mam doodgaat.
Mensen zeggen: ‘Geniet van de momenten met elkaar.’
‘Het kan zomaar over zijn.’
‘Zorg dat je geen spijt krijgt.’
‘Maak van deze tijd een warme dierbare herinnering.’
Ik krijg het niet voor elkaar om een geldig argument te verzinnen om mijn leven op te offeren voor een dierbare herinnering. Ik kan geen argument verzinnen dat mijn afkeer tegen mijn familie rechtvaardigt.
Ik dacht lange tijd dat ik mijn authentieke zelf moest zijn.
Volg je behoeften.
Volg je wensen.
Geen compromissen sluiten om te doen wat je echt wil.
Breek los van het oordeel van anderen.
Wees niet zo afhankelijk.
Ik denk niet dat ik echt geloof in mijn authentieke zelf.
Ik weet niet eens welke versie van mij dat precies is.
Ik wil vooral niet afhankelijk zijn.
Nooit meer.
De ander kan me kwetsen, kleineren, emotioneel pijn doen, teleurstellen, me zwak laten voelen, me in de greep houden, me veroordelen en me beperken.
Ik weet niet of ik wantrouwend ben in de ander.
Ik vertrouw mezelf gewoon niet als ik afhankelijk ben.
Kan ik nee zeggen op het juiste moment?
Me verweren als het erop aankomt?
Het antwoord zou je verbazen.
Nee, dat kan ik niet.
Vecht, vlucht of bevries.
Vier reacties op stress.
De eerste is niet per se handig, maar soms wel noodzakelijk.
De tweede is levensreddend.
De derde is voor lafaards zoals ik.
De vierde is: fuck.
Je bent een mietje. Daar word je laf van.
Mijn broer kwam ’s nachts wel eens mijn kamer in en kroop bij mij in bed.
Hij stak vervolgens een roze geodriehoek in mijn kont.
Ik durfde me niet te bewegen, geen geluid te maken om mijn pijn te laten horen.
Ook al voelde ik dat mijn kontgat begon te bloeden.
Mijn moeder keek me vanaf de eettafel aan en zei niets toen ik vertelde:
‘Hij doet me pijn ’s avonds in bed.’
Alsof ze het niet wilde horen.
Het was de kortste route terug naar huis.
Een hofje tussen twee flatgebouwen in.
Het brood was oud.
Tosti’s waren het antwoord.
Wat zijn tosti’s zonder Heinz Ketchup?
Niets.
Mijn ma gaf me wat munten in mijn hand en stuurde me met mijn fietsje de deur uit.
Ik wist niet waar de ketchup lag.
Ik wist niet hoe ik een vakkenvuller moest aanspreken.
Ze zagen me over mijn hoofd.
Alsof mijn stem blokkeerde om ze aan te spreken.
De gedachte dat mijn ma, zus en broer op me wachtten voor de saus, liet me een oudere vrouw aanspreken.
Ketchup.
Hier.
Ik wilde de plastic fles, maar ze bleef zo verwachtingsvol naar mij kijken kijken wat ik deed.
Haar ogen waren te dwingend.
Ik kon niet helder nadenken.
Dus ik pakte de glazen fles.
In het hofje stonden een paar gasten, minstens een kop groter dan ik.
Rokend.
Uit blikjes drinkend.
Omfietsen of er langsheen.
Ik vond ze eng.
Als ik omreed, was ik nog later thuis.
Ik hoopte dat ze een stap opzij zouden doen, zodat ik er goed langs kon rijden.
Ik zwabberde te veel en reed over iemands voet.
Iemand trok aan mijn capuchon, me van de fiets af.
Het glas in de katoenen tas brak.
Ze lachten heel hard.
Ik kon niet meer bewegen.
Niet vechten.
Niet vluchten.
Een gast ging op me zitten en duwde zijn knie tegen mijn kin aan.
‘Jij bent het broertje van, toch?’
Mijn zwijgen vatte hij als een oorlogsverklaring op.
Hij tufte me in mijn gezicht.
Doe hem de groeten.
Ik kon nog steeds niet bewegen.
Niets zeggen.
Niet eens een schreeuw van onmacht.
Ik dacht aan de kapotte fles Heinz.
Iemand trok hem van me af.
Iemand hielp me omhoog.
Iemand zei: ‘Rot nou op en zeg tegen je broer dat hij een klootzak is.’
Iemand gaf me vervolgens een knietje tegen mijn stuitje.
Ik kon een paar dagen nauwelijks poepen of zitten.
Al strompelend kwam ik met een kapotte fles ketchup via de achterdeur thuis.
Het enige wat mama zei toen ze me zag was:
‘Waarom neem je een lekkende fles ketchup het huis in?!’
Daarna kreeg ik vragen op me afgevuurd als:
‘Waarom vocht je niet terug, rende je niet weg, schreeuwde je niet om hulp?’
Dat klonk inderdaad logisch.
Maar daar op de grond dacht ik er voor geen enkel moment aan.
Mijn lijf was bevroren.
Net als mijn geest.
Ik dacht helemaal niets.
Ik was een mietje. Daar word je niets van.
‘Je leeft op de handrem’, zei hij in het lege lokaal.
Hij keek naar mijn gemaakte schetsen.
‘Het is te algemeen’, zei hij.
‘Het wil alles zijn en daardoor is het niets.
Kijk eens diep in je eigen ziel.
Waar je het meest van schrikt.
Waar je het meest voor schaamt.
Dat is wat er uit je moet komen,
Bloed.’
Ik heb vannacht toen ik niet kon slapen een een vinger in mijn kont gestoken.
Met vaseline.
Daar schaam ik me voor.
Maar het doet me denken aan al die keren dat mijn broer me molesteerde in mijn kontje met zijn geodriehoek.
Moet ik dat nu gebruiken als kunst?
Precies.
Dat dacht ik al.
In plaats daarvan zei ik: ‘Oké’ en ‘Ik ga eraan werken’ en ‘Ik zal meer mijn ziel induiken.’
Deze plek begrijpt mij niet. Ik begrijp hen niet.
Ik deed mijn beklag tegen Niekka in het studiecentrum van de campus.
Niekka zei: ‘Maar is het waar? Leef je op de handrem?’
Ik gaf een gemeen lachje als antwoord.
Zo van: wat denk je zelf?
Zodat ik er niet over hoefde na te denken
Dat ik nog niet dronken ben geweest hier
Of stoned
Dat ik nauwelijks vrienden heb gemaakt.
Nog geen enkel feestje heb bezocht.
Dat ik niets buiten mijn comfortzone heb geprobeerd.
Dat ik alleen maar discussieer om mijn gelijk te krijgen
Terwijl ik tegelijkertijd braaf alle opdrachten maak.
Ik doe niet meer, ik doe niet minder.
Daarom deden zijn woorden zo’n pijn.
Omdat hij gelijk had.
Ik leef op de handrem.
Het enige wat ik doe, is op mijn kamertje kunst maken ter beoordeling.
Op de handrem.
Daar tussendoor skype ik met Zara.
Het ergste hier was niet eens de eenzaamheid.
Die kon ik al mijn hele leven aan.
Eenzaamheid is mijn eerste liefde.
Het was dat idee dat ontstond in mijn hoofd.
Dat ik al levend op de handrem een onbestemd middelmatig leven tegemoet ging.
Dit kunstenaarschap op deze kunstopleiding was mijn eigen scenario om door te breken.
Ik kende de verhalen ook: ‘Je hebt geen papiertje nodig om de wereld te laten zien wat je kan.’
Ik wel. Ik wel!
Want ik leefde inderdaad op de handrem.
Als anderen mijn talent zagen, konden ze me helpen.
Mijn succes was hun succes.
Als talent er niet is, blijft hard werken over.
Hard werken kan ik.
Als ik een argument in mezelf vond om dat te doen.
Daarom kleur ik zo graag binnen de lijntjes.
Die lijntjes snap ik.
Aan die verwachtingen wil ik graag voldoen.
Alles daarbuiten is me te vaag, te vreemd en te doelloos.
Ik heb geen doel, alleen onzekerheid.
Ik wil graag garanties van het leven.
Dat ik het niet voor niets doe.
Op internet zei iemand: ‘Wees geen koe, wees een leeuw.’
Koeien werken hard.
Zij grazen elke dag weer hun zeven magen vol.
Een leeuw is heel even explosief.
De rest van de dag doet die niks.
Die leeuw is daardoor veel effectiever dan een koe.
Ik wil een leeuw zijn.
Ik ben in zekere zin een leeuw, min het explosieve gedeelte dan.
Wat maakt mij dat?
Een geeuw?
Mijn telefoongebruik is een indicatie van de leegte in mij. Hoe leger ik me voel, hoe sterker de magneet van de telefoon aan me trekt. Het hele weekend breng ik op mijn bed door, starend naar het ding. Ik negeer contactpogingen van anderen. Het enige wat ik doe, is mijn brein vullen met nutteloze informatie via Tweets, video’s, afbeeldingen en forumdiscussies.
Het erge is: de telefoon vult niet eens mijn leegte op.
Het lijkt alsof die lucht uit me zuigt.
Een leeggelopen ballon, dat ben ik door mijn telefoon.
Ik ben veranderd toen mijn broer mijn bed in kroop.
Ik kan me niet meer herinneren wie ik was daarvoor.
Wel daarna.
Angstig.
Teruggetrokken.
Een leeggelopen ballon.
Alleen met anderen is een twaalfdelig verhaal over kiezen tussen jezelf of je familie. Elke woensdag een nieuw hoofdstuk.
Lees de vorige hoofdstukken terug:
∆1. Ik denk niet dat mijn familie me echt begrijpt
∆2. Hoe wij ruzie maken in dit gezin
∆ 3. Tussen overgevoelig en ongevoelig in zitten
∆4. Toen de wereld aan zijn einde kwam
∆5. Je hoeft niet van iemand te houden om bij diegene te blijven
∆ 6. Dit hadden we beter niet kunnen doen
∆7. De voordelen van een egoïst zijn
∆8. Gelijk hebben of gelijk krijgen is een wereld van verschil
∆9. Geen thuis hebben