Lieve vreemdeling,
Ik ben al drie jaar bezig met deze roman: Tweelingzielen sterven nooit. Het einde is in zicht. Deel 1 van het boek is zo goed als af, dat ik het met je ga delen. Elke woensdag een hoofdstuk van deel 1!
Het gaat over een onmogelijke liefde tussen hedonist Ziggy en perfectionist Katy. Ik probeer alle themaβs van de afgelopen jaren in dit werk te stoppen: hedonisme, gevoeligheid, existentialisme, depressie, jeugdtrauma.
Je gedachten over deze hoofdstukken zijn meer dan welkom!
Hieronder hoofdstuk 1. Leeswaarschuwing: het gaat over zelfbeschadiging en zelfmoordgedachten.
De zelfbeschadiging en zelfmoord zit verweven met het grote thema van het boek: verandering en zelfdestructie.
Je moet bloeden als je wil veranderen
Je bevindt je op een feestje, alleen in de badkamer. Het ruikt er naar goedkope parfum. Je weet wel. Te veel alcohol. Een zoete geur die je pas na de kokhalsneiging opmerkt.
Je ontknoopt je overhemd. Knoop voor knoop. Je kijkt naar het bad met bubbel- en massagemogelijkheden. Je denkt: βJe zou het maar schoon moeten houden.β
Je legt je overhemd keurig over de badrand heen om kreukels te voorkomen.
Lachsalvoβs op de achtergrond. Een vervormde bass-toon die het rekje vol flacons laat trillen.
Sterven is niet zo moeilijk. Het is het makkelijkste wat er is. Het enige wat je hoeft te doen, is wachten.
Je doet je witte longsleeve-ondershirt van honderd euro uit. Eens gekregen op je verjaardag van Fynn, de vriend van je ma. Toen alles nog goed was. Soort van.
βVoor lange mannen zoals jijβ, zei hij er grijnzend bij.
Sterven is net zo makkelijk als het feestje van je bijna-ex verpesten. Het enige wat je hoeft te doen, is afscheid nemen van dat wat was.
Je kijkt via de spiegel naar je memento mori-tekst op je linkerborst, maar dan in spiegelbeeld en wrijft over de zwarte woorden heen.
Alleen jij begrijpt jezelf het beste.
Alleen jij snapt dat elk einde een nieuw begin heeft.
Vandaag kan de laatste dag zijn. Tussen het oneindige van voor en het oneindige na je leven. Dat doet wat met je perspectief.
Het leven zelf is geen β.
Het leven is een β.
Je doet de koude kraan volop aan en steekt een peuk in je mond. Je zoekt in je kontzak naar de oranje weggooi-aansteker. Pas bij de derde poging geeft die een vlam. Je zuigt alsof je leven ervan afhangt en kijkt opnieuw naar je jezelf in de spiegel.
Misschien is het toch te overdreven, in je blote torso naar beneden gaan.
Je wil een uitvergrote versie van jezelf zijn, niet een overdreven versie.
Als een ware acrobaat trek je je honderd-euro-ondershirt weer aan. Eerst je peuk in de ene hand. Dan in de andere. Je hoofd wurm je door het gat, om vervolgens de peuk weer in je mond te steken.
Door de worsteling met het katoen zijn een paar haren op je kruin omhoog geschoten.
Je likt met je tong langs je vingers en aait over de rebelse plukjes. Maar ze springen weer terug.
Je pakt het bierflesje, staand op de radiator, op en giet vervolgens het bier over je vingers heen.
Poging twee.
Je streelt over je plukjes.
Gelukt.
De haren blijven liggen op je kruin.
Je overweegt om met de achterkant van het bierflesje tegen de keramische tegels aan te slaan. Maar je beheerst je. Het is de spiegel die moet sneuvelen. Juist de ronde spiegel.
Je neemt een slok van het biertje. Je steekt een vinger in de straal water uit de kraan. Gewoon. Om de kou te voelen.
Je bestudeert het glaswerk om te zien waar je het beste kan beginnen met rammen.
Je heft het flesje op, terwijl het bier er aan de andere kant uitgutst.
Je begint te slaan. Alsof je op een gigantische kasteeldeur bonst, om te laten weten dat je bent gearriveerd.
Een. Twee. Drie keer.
Er ontstaan kringen in het glaswerk. Gekke cirkels en driehoeken.
Het geeft je een gevoel van macht. Dat je van iets niets kan maken.
Dan vallen enkele scherven een voor een naar beneden. Wie kan je horen met de muziek zo luid beneden? Wie kan je horen met de kraan zo hard aan?
Misschien ruik je geen goedkope parfum.
Misschien is dit hoe dure parfum echt ruikt.
Alleen is je neus het niet gewend. Omdat je nooit luxe hebt ervaren. Behalve dan een ondershirt van honderd euro.
Je neus is sowieso niets meer gewend sinds je er zoveel troep in hebt gestopt de afgelopen jaren.
Met deze gedachten pak je een gevallen scherf op van de grond, je neemt een trekje van je peuk en bekijkt welke punt van de scherf het scherpst is.
Je tikt de as in de wasbak uit en legt de brandende sigaret op het kastje naast drie elektrische tandenborstels. Phillips staat erop.
Nu moet je doen wat je moet doen.
Dit is waar je al een heel lange tijd over hebt nagedacht.
Zelfmoord is geen opwelling. Het is een strak geregisseerd plan in je hoofd. Alleen het moment wanneer je het echt doet, is een impuls.
Je stroopt de mouwen van je honderd-euro-ondershirt op.
Je gooit je schouders nog eens los. Al rondjes draaiend. Met je hoofd heen en weer voor de nekspieren. Je opent je mond volledig om je kaak een krakend geluid te laten maken.
Je buigt met je hoofd voorover en zet de punt van de scherf op je huid, in je gezicht.
Alsof je je gaat scheren.
Kijkend naar naar jezelf in dat wat nog van de spiegel over is.
Kijkend naar de haarpluk die nat tegen je andere haren aangeplakt zit.
Kijkend naar dat wat binnenkort niet meer is.
Net voordat je de eerste snee wil maken, besef je dat het geen parfum is wat je ruikt, maar de wc-reiniger.
βGohβ, zeg je.
De wc-reiniger.
Dus dit is hoe rijkdom ruikt.
Luchtjes die andere luchtjes maskeren. Zoals onze gezichtsuitdrukkingen nooit het hele verhaal vertellen van dat wat we Γ©cht denken en voelen.
Maar. Belangrijker is: doet het er toe?
Je begint je te snijden. In je huid. Korte streepjes. Licht, maar diep genoeg om het bloed te laten stromen.
Je weet achteraf niet eens of de sneetjes pijn deden.
Alcohol verdooft. Alcohol laat het bloed goed gutsen. Alcohol laat je leven, door het slechte te doden. Of juist dat uit te vergroten waar je je overdag zo voor schaamt.
Je kijkt naar je gezicht als een kunstwerk.
Zo mooi hoe het bloed zich als een deltarivier verspreidt over je lippen, kin, op je witte shirt.
Het emotioneert je. Dat je dit mag ervaren.
Je neemt nog een laatste trek van de peuk. Je neemt nog eens een slok van wat er nog in het bierflesje zit.
Tijd voor de grote finale. Tijd om te fantaseren over de lachsalvoβs, de schrik in de gezichten en de scheldwoorden, beginnend met βJezusβ en βHoly shitβ.
Alsof zij het Γ©cht zouden begrijpen.
Je haalt de badkamerdeur van het slot. Je loopt de overloop op. Een zoenend stelletje tegen de muur aan. Hij met zijn hand leunend tegen de muur. Zij met haar mond wagenwijd open. Hij stopt, haalt de hand van de muur af, kijkt opzij en ziet jou.
Nu opent zij ook haar ogen, kijkt naar hem en dan naar jou.
Kan jou het wat schelen wat zij nu denken.
Je bent iemand anders geworden.
Zij zien het ook, maar beseffen het nog niet.
Zoals de indianen de schepen van de kolonisten niet konden zien. Omdat ze nog nooit zoiets hadden waargenomen.
We zien niet wat we kunnen zien.
We zien wat we geloven.
Daar ging je. Tree voor tree. Langzaam. Naar beneden. Je hart is opvallend rustig. Terwijl je het bloed voelt stromen over je gezicht. Zoβn jeukend, prikkend gevoel. Op je shirt. Op de grond.
K-popmuziek komt je tegemoet. Net zoals de kakofonie van dronken jongeren. En de dreunende bass.
Je betreedt de woonkamer. Je zoekt het postuur van je bijna ex-lover. Je heft je handen op en kijkt zelfvoldaan rond.
Je bent Russel Crowe in de film Gladiator.
βAre you not entertained?β
Niemand lacht. Niemand scheldt. De kakofonie stopt. De k-pop gaat door.
βJezus, Ziggyβ, hoor je iemand fluisteren en je vraagt je af wie jouw oude naam zei. En dan komt de tegengedachte. Altijd maar de tegengedachte.
Doet het er echt toe hoe ze je noemen?
β
β
β