Mensen vragen wel eens aan me of ik het niet heftig vind, al die emotionele verhalen van mijn volgers horen?
Nee.
Verre van.
Dagelijks stuur ik mijn teksten de wereld in, omdat ik blijkbaar van mening ben dat ik gehoord moet worden.
Als iemand de moeite neemt om terug te praten, is het mijn beurt om te luisteren.
Snap je?
Ten tweede heb ik niet de illusie of de behoefte om iemand te helpen, te fixen, van advies te voorzien of ons samen ellendig te voelen.
Het enige wat ik doe is oprecht luisteren en de lieve vreemdeling begrijpen.
Soms zeggen mensen wel eens nadat ze hun levensverhaal hebben verteld, dat ik het mag gebruiken voor mijn eigen verhalen.
Ik zou willen dat het kon… Dat ik al die verhalen kon ombuigen tot prachtige kunstwerken.
Maar dat is een vergissing die velen maken.
Je tragedie, hoe tragisch ook, maakt iets niet meteen een goed verhaal.
Het is slechts het plot. Een plot is een middel om het verhaal vooruit te brengen. Maar het is ook het eerste wat je vergeet nadat je het hebt gehoord, gezien of gelezen.
Nee.
Een goed verhaal heeft een hart nodig. En dat hart zit in hoe de tragedie je heeft veranderd.
Dat is de moeilijkste vraag die er is. Want iedereen voelt aan dat hun tragedie ze heeft veranderd. Het heeft je angstiger, onzekerder, verbitterd of depressief gemaakt.
Maar dan zijn we pas halverwege het verhaal. Welke inzichten heb je opgedaan? En die inzichten schuren altijd tegen universele gevoelens aan die we allemaal kunnen begrijpen.
Daar waar we ons allemaal mee kunnen identificeren.
Die verzin je niet een, twee, drie. Ook niet in gesprek met je therapeut. Ook niet als je een zelfhulpboek leest en je erachter komt dat je van jezelf moet houden. Dat dat wat je niet vermoordt je sterker maakt. Dat je mag worden wie je wil zijn.
Dat zijn lege hulzen. Je denkt het te voelen, maar dat is niet de transformatie die in jou plaatsvindt. Dat is juist iets anders.
Daarom moedig ik iedereen aan om kunst te maken van je tragedie. Want juist als je kunst maakt van wat je is overkomen, kijk je via een nieuwe invalshoek naar jezelf.
Dan kom je al schrijvend achter de transformatie. Dan zie je wat het je echt heeft gebracht.
Mijn tragedie vermijd ik al meer dan tien jaar in mijn schrijfwerk.
Omdat ik niet zo goed weet wat die me heeft gebracht.
Het heeft me veranderd. Absoluut. Ik was een feestbeest. Een optimist. Een levensgenieter met een flinke dosis melancholie.
Sinds de brand ben ik een angstig wezen geworden. Mijn lijf kan niet meer tegen stress en slapeloosheid zoals ik dat ooit wel kon.
Ik kan niet meer tegen alcohol, niet tegen wiet, cafeïne en niet tegen nicotine.
Dat durf ik nu pas twaalf jaar later te erkennen.
Maar dat is niet het hart van mijn tragedie. Dat zit veel dieper en ik durfde niet te graven.
Bijna niemand zal ooit zijn spullen verliezen door een brand. Ik weet dat veel mensen bang zijn om hun spullen te verliezen door een brand.
Ik kan je vertellen als ervaringsdeskundige: die angst is onnodig. Op het moment dat je alles kwijt bent, is het laatste waar je je druk om maakt je verdwenen spullen.
Dat voelt zo zinloos aan om je daar druk over te maken. Geen enkele emotie brengt je spullen terug.
We verwarren het met liefdesverdriet. Als iemand met je breekt, heb je het gevoel dat je die persoon nog terug kan krijgen. Je weet nog niet precies hoe. Maar er moet iets zijn om weer bij elkaar te komen.
Dat maakt liefdesverdriet zo heftig.
Bij een brand kan niets je verlies terugbrengen.
Maar dit inzicht is niet wat het kunst maakt.
Mijn tragedie zit veel dieper.
Namelijk dat ik bij stress bevries.
Ik ben een aantal keer in mijn leven in elkaar geslagen en al die keren vocht ik niet terug en rende ik niet weg. Het enige wat ik deed, was het ondergaan.
Verstijfd van de angst.
Ik verstijf heel vaak van angst. Als je tegen me gaat schreeuwen of boos tegen me gaat doen, is de kans groot dat ik niets terugzeg. Volledig verstijfd.
Het is niet eens echt angst. Maar gewoon bevroren. Een soort system shutdown van het brein.
Als ik denk aan de brand in mijn woning, zie ik mezelf in mijn kamertje staan op het moment dat de brand uitbreekt en dan de scenario’s hoe ik zou vluchten.
Uit het raam springen? Door de gang de trap af naar de voordeur? Is die weg vrij of is alles in rook gehuld? Of zijn er overal vlammen waar je niet doorheen kan? En al die fietsen die altijd voor de voordeur stonden? Zouden die me belemmeren naar buiten te gaan?
Was ik daar gestorven of kon ik het overleven?
Voor de goede orde. Toen de brand uitbrak was niemand thuis.
Maar in mijn hoofd is de ‘wat als?’-vraag dominant.
Ik weet niet of dit de kern van mijn kunstwerk moet worden. Of dat er misschien toch iets anders verborgen zit.
Het feit is wel dat ik na twaalf jaar eindelijk ruimte voel om erover te schrijven. Op dit moment ben ik bezig met een personage dat alles verliest door een brand.
Het speelt zich af in het Sombere hitsigheid-universum. Ik heb geen idee hoe ik al mijn personages bij elkaar breng.
En ik ben er ook nog niet achter wat precies het hart van het verhaal is. Is het de bevries-stress? Is het weigeren aan te passen aan de nieuwe realiteit?
Ik weet het niet zo goed…
Maar ik mag er niet meer voor weglopen. Want dat is juist wat ik predik.
Maak kunst van je tragedie.
Als je mee wil lezen. Vanaf 1 april elke vrijdag in je mailbox. Een hoofdstuk van mijn aankomende boek. Zie hoe het ontstaat.
Ik was een paar jaar na de brand in Boston, Amerika.
Op het internet zag ik dat de taxi vanaf het vliegveld naar het hotel 40 dollar was. Ik sprak een taxichauffeur aan net buiten het vliegveld en vroeg hoeveel de rit zou kosten naar het hotel.
De gewiekste man pakte de koffers over en stopte die achter in de auto. Ondertussen sprak hij een collega aan.
Het leek alsof hij de weg vroeg naar ons hotel. Daarna keek hij mij aan, zei dat ik kon instappen en begon niet meer over de prijs en ik zei er ook niks meer over.
Zo’n slimme move van hem…
De teller in zijn wagen liep niet naar het hotel.
Bij het hotel aangekomen laadde hij de koffers uit en zei dat het 70 dollar was.
70 dollar! Bijna het dubbele.
Het was alleen een boom van een kerel. Zoals die The green mile-gast die in dat laatste celblok zit. Die lieve beer van een vent. Vijf koppen groter dan ik. Breder dan ik.
Ik gaf het eigenlijk al op voor hij zijn bedrag had genoemd.
Moe van de jetlag lag ik in bed met de gordijnen dicht op de Amerikaanse Netflix te kijken wat ze hier wel hadden wat er in Nederland niet was.
The West Wing stond erop. Een serie die geroemd wordt om het fantastische schrijfwerk. Het gaat over de Amerikaanse president en hun staf.
De eerste aflevering had ik opgezet en toen dommelde ik weg.
Het brandalarm wekte me. Zo’n heel hard, schel geluid. Het eerste wat ik deed was ruiken: rook ik de geur van spul dat in lichterlaaie stond?
Nee.
Mijn hand knipte het lampje van het nachtkastje aan. Daarna deed ik een broek aan, pakte mijn tas en de rugtas met het paspoort.
In de gang stonden mensen in hun slaapoutfit voor de deur verward te kijken.
Fuck hun.
Ik deed de deur dicht en ging via het trappenhuis naar beneden. Geen tijd om te overleggen of te wachten wat de groep zou doen.
Beneden in de hal was het net een scène uit een Amerikaanse actiefilm. De brandweerwagen stond met loeiende sirenes op de plek waar de taxi me had afgezet.
Er kwamen brandweermannen met een slappe brandweerslang binnen gestampt met hun laarzen.
Iemand van het hotel probeerde mensen tot kalmte te manen en zei dat het loos alarm was.
Ik ging weer via de trap naar boven, plofte mijn bed in en viel weer in slaap, terwijl dat alarm nog steeds afging.
Het voorval leerde me dat ik bij geval van nood rationeel ben en niet onzeker.
Het sust mijn geweten enigszins.
Als ik in huis was toen de brand uitbrak, had ik waarschijnlijk rationeel gehandeld.