Hey vreemdeling,
Het is best gek om te beseffen dat sommige mensen meer invloed op je leven hebben gehad, dan je op dat moment toen het gebeurde besefte.
In de derde klas werden alle klassen opnieuw ingedeeld en kwam ik weer bij Rio in de groep. Hij knipoogde regelmatig naar me, waarna ik mijn gezicht liet verdwijnen achter mijn haardos.
De leraar koppelde ons voor een werkstuk. Ik zou echt niet meer weten wat we moesten opleveren. Maar het leek Rio het beste als ik na schooltijd even bij hem langskwam, zodat we dat ‘varkentje even flink konden wassen.’
Hij woonde in een kast van een huis aan de rand van het dorp. Op de een of andere manier had ik dat niet verwacht. Twee carports. Een tuin met te veel gras om met een handmaaimachine te maaien.
Zijn slaapkamer was groter dan onze zolder. Er hingen posters van James Dean en Paul Newman aan de muur. Hij deed zijn raam open en ging op de vensterbank zitten en stak een peuk aan en bood mij er ook een en ik accepteerde het en rookte er een naast hem. Mijn eerste sigaret.
Hij zette The Smiths – This charming man aan en hoewel ik nog nooit van The Smiths had gehoord, kwamen de lyrics meteen binnen in mijn ziel. Rio was die charmante man. Hij betoverde me, zonder dat die moeite deed.
Hij noemde me ook sindsdien altijd Morrissey in plaats van Morris. Morrissey was de zanger van The Smiths.
Nadat we het varkentje hadden gewassen vroeg hij of ik mee ging hangen bij wat maten van hem. Ik ging nooit bij wat mensen hangen, maar ja! Dat wilde ik!
We reden op de fiets naar een boerderij in een gehucht onder ons dorp. Daar in de schuur zaten allemaal vrienden van hem die ik niet kende. Op Bertus na.
Hij was er ook.
Hij was groter geworden. Gespierder. En lelijker.
‘Ongelovige Thomas is ook in de house,’ zei hij. Terwijl ik helemaal geen Thomas heette. Hij legde een arm om me heen en spande die aan en bracht zo mijn hoofd bij zijn borstkas en begon met zijn knokkels over mijn hoofd te wrijven. ‘Als je niet oppast steekt hij nog een mes in je rug hoor,’ zei hij over me.
Ik wurmde me los en duwde Bertus van me af en zei ‘kappen!’
‘Zo zo. Jij bent echt veranderd.’
Ik verveelde me. Ze rookten een joint, zeiden weinig boeiends tegen elkaar. Rio zat in zichzelf gekeerd op een kleine tractor. Ik weigerde de joint. Dus wat was het punt van hier zijn?
Bertus begon toen te vertellen over de kleedkamers. Dat daar een kijkgaatje zat en hij en ik regelmatig daar doorheen keken hoe de oudere meiden samen gingen douchen en elkaar gingen inzepen. ‘En rukken dat Morris deed! Ooooh. Liters sperma die hij produceerde.’
Ze lachten allemaal, maar ik voelde als ik nu dingen ging zeggen als ‘echt niet’ en ‘jij zat te rukken’ en ‘ze waren helemaal niet naakt’, dat dit slecht op mij zou afstralen in plaats van hem. Hij had al een plek in deze rangorde. Ik was slechts een onbegrepen buitenstaander.
Rio nodigde me vaker uit. Opeens zat ik in zijn aandachtsveld. Al had ik ook het vermoeden dat als ik een keer ‘nee’ zou zeggen, dat ‘ie me weer zou vergeten. Dus daarom kwam ik braaf elke keer opdagen.
Het was niet dat we met z’n allen echt interesse in elkaar toonden. Het was meer zinloze tijd in de avond en weekenden opvullen door peuken te roken en jointjes te draaien en suffe verhalen van drie zinnen tegen elkaar te vertellen.
Soms was Bertus er. Vaak niet. Hij was van school getrapt en doorliep nu een traject met de gemeente over zijn toekomst. En als je er niet was in de schuur, dan leek het net alsof je niet bestond. Geen geroddel, geen bewierook. Niemand had het over de afwezigen in de groep.
We waren slechts een paar jochies die in dezelfde ruimte, tijd met elkaar doorbrachten. Omdat we niets voorstelden.
Mijn schoolresultaten waren niet al te best. Krappe zesjes. Maar toen ik ook zonder Rio deze jongens ging zien en ook mee begon te blowen…
Mijn cijfers doken diep onder de 5. Maar mijn aanzien in de groep steeg. Ik kon namelijk beter dan iedereen jointjes draaien. Ik was blijkbaar niet zo’n kluns als ik me altijd had voorgesteld.
Ze waardeerden mijn cocktail jointjes. Hasj, wiet en tabak door elkaar gehusseld. En daardoor vond ik het fijn om tijd met ze door te brengen. Wat had ik anders te doen op vrijdag- en zaterdagavond?
Bovendien vond ik in de joint een staat van zijn waar ik naar verlangde zonder dat ik dat van tevoren had geweten. Het maakte me rustig in mijn hoofd. Slaperig. Meer niet-verbonden met de wereld. Ik hield van dat gevoel.
Ik wilde graag niet meer verbonden zijn met de wereld. Die wereld was vreemd. Die eiste dingen van me. Die hadden verwachtingen. Hoe ik me moest gedragen. Welke stof ik moest kennen. Die vond dat ik antwoorden moest hebben op vragen als ‘wat wil je worden’ of ‘welke vervolgopleiding ga je doen’ en ‘zie je al iemand?’.
Vragen die me stress gaven. Want wist ik veel wat ik wilde worden en of ik iemand zag? Het enige wat ik goed kon was rukken en gamen en jointjes draaien. En mezelf verstoppen achter mijn haardos. Als een kameleon…
Mijn pa vond mijn haar niets. Net zoals hij de vijven en vieren van mijn toetsen niets vond. Dat liet hij me elke avond bij het avondeten weten. Net zolang doorgaan tot ik zou reageren. Maar ik reageerde niet. Alleen mijn ma. ‘Nu is het genoeg!’ zei ze dan tegen hem.
Ik was geen cry baby.
Ik snapte onze relatie wel. Hij kon niet tot me doordringen, dus probeerde hij een reactie uit te lokken. Daarom gaf hij me af en toe een duw. Daarom vernederde hij me met zijn woorden. Hij deed me aan mijn gymleraar denken. ‘Je wilt toch geen mislukkeling zijn? Of wel dan? Waarom haal je dan een 4,9 voor wiskunde? Ben je wel een mislukkeling? Je ziet er al wel uit als een mislukkeling met je lange haren. Ben je soms een meisje? Een mietje? Wil je je piemel weg laten opereren? Wil je soms jurkjes aan doen en lekker make-uppen? Heeft je ma dan eindelijk toch de dochter die ze nooit heeft gehad. Hoe ga je jezelf noemen dan? Morrelientje? Is dat het? Ben je een manwijf?’
Ik was geen manwijf. Ik had gewoon lang haar. Verder vond ik mezelf niet per se mannelijk. Maar gedachten dat ik me vrouwelijk voelde kwamen nooit in me op. Ik had gewoon een mannenlijf waar ik niets om gaf en niets bij voelde. Geen haat. Geen schoonheid. Volledig neutraal. Net zoals ik mijn uiterlijk niet bijzonder genoeg vond.
Toch veranderde ik uiteindelijk mijn haardos wel.
Ik wist dat pa dit als een overwinning zag en hij vast meerdere malen tegen ma gezegd zou moeten hebben: ‘zie je wel dat ik gelijk heb? Die zachte aanpak van jou werkt niet.’
Maar het was Rio die zijn eigen lange manen eraf knipte en inruilde voor een hip kapsel vol wax. Net zoals hij een sikje liet staan op zijn kin. Hij werd er knap door. Nog knapper dan hij al was door zijn krachtige uitstraling.
Ik knipte een week later ook mijn haren bij de kapper. De aardige Turkse meneer gaf me zelfs gratis een kam en potje gel mee.
Ik voelde me naakt zonder die lange manen. Kwetsbaar. Maar ook meer in contact met de koude wind en de warme blikken van vooral onbekende meiden in het schoolgebouw. Ik werd opeens gezien.
Zelfs Rio zei tegen me dat ik er goed uit zag en gaf me dan een harde klap op mijn schouders.
Ik mocht Rio. Omdat hij me nam zoals ik was.
Ik wou eigenlijk een beetje zijn zoals Rio. Niet dat ik een poging deed… Op mijn lange haren afknippen na dan. Maar toch. In mijn hoofd wou ik graag een Rio zijn.
Maar ik voelde me ook beperkt door de blikken. Rio niet. Rio genoot van de aandacht. Ik vond het vooral verwarrend. Ik had het gevoel dat de meiden iets van me wilden, wat niet per se om mijzelf ging. Maar, wat dan wel?
Ik snapte ze niet. Ik kwam niet uit mijn woorden als ik met ze sprak. Ik voelde me vooral heel ongemakkelijk. Maar als het gesprek stopte, verlangde ik weer naar ze.
Ik rukte dan wel op plaatjes van naakte vrouwenlichamen. Maar de gedachte dat ik zelf een vrouwenlichaam onder me had liggen, kwam niet in me op.
Echt niet.
Want dat zou betekenen dat ik moeite moest doen. Me moest openen. Moest flirten. Dingen moest zeggen die ik misschien helemaal niet meende. Om toegang te krijgen tot hun naakte lichaam.
Ik snapte het spelletje niet. Totaal niet.
Rio wel. Rio kon goed opschieten met meiden uit de lagere én hogere klassen. Het leek wel alsof hij iedere mooie vrouw in het schoolgebouw kende. Hij kreeg ook brieven van geheime aanbidsters.
Die ging hij dan in de schuur hardop voorlezen, zodat we met z’n allen er heel hard om konden lachen. Ze gaven hem zulke rare koosnaampjes. Zoals ‘schatje’ of ‘lieverd’ of ‘mooierd’ of ‘scheetje’. Te hilarisch. Daarna verbrandde hij het papier. Maar stiekem waren we allemaal jaloers dat hij zoveel aandacht kreeg en snapten we er niets van dat hij er helemaal niets mee deed.
Rio wachtte op de ‘ware’. Hij noemde zichzelf een ‘romanticus’. En zei toen in de schuur tegen mij: ‘of niet Morrissey? Niets mis met beetje romantiek toch?’
Ik had werkelijk waar geen idee waar hij het over had, maar ik zei: ‘ja. Romantiek. Ja. Romantiek. Ja!’
Maar ik was niet romantisch. Ik had geen fantasieën of gedachten om vrouwen het hof te maken. Ik had vooral last van mezelf. M’n geilheid. M’n luiheid. M’n plek in de groep als één na laatste gast.
Ik wilde een hoop. Zoals dat Rio me aardig vond. Maar ik wist niet eens hoe ik zijn aandacht moest vasthouden. Dat hij langer met mij sprak dan de andere gasten in de schuur.
Ik droomde toen regelmatig over hem. Zij aan zij in een open wereld.
Hij moest eens weten dat hij zelfs mijn dromen beïnvloedde…
Mijn obsessie met Rio stopte abrupt toen mijn ouders ingrepen door mijn schoolresultaten…
Maar daar vertel ik je een volgende week meer over. Ik denk dat ik het nu nog niet aan kan om dit te delen.
Liefs,
Morris