Hey vreemdeling,
Weet je wat het is? Ik ben niet zo goed in ‘nee’ zeggen. Ik krijg het nauwelijks over mijn lippen. Het is echt een zwakte en ik heb er zelf het meeste last van.
‘Je moet wel voor jezelf opkomen,’ zei Jet eens tegen me. ‘Want niemand anders doet dat voor je.’
Maar dan moet je wel aanvoelen wat je wel en niet oké vindt, toch? Zoals toen Samantha haar hand om mijn lul deed. Als ik hieraan dacht werd mijn gezicht rood van schaamte en ik kreeg tegelijkertijd een stijve pik. Alsof mijn lijf twee meningen had.
Net zoals toen de caissière van de AH twee keer hetzelfde product aansloeg en ik pas na afrekenen zei: ‘je hebt twee keer hetzelfde product aangeslagen’ waarna zij me zuchtend aankeek, wat toetsen begon in te drukken en nog harder begon te zuchten en vervolgens me naar de servicebalie doorverwees. Daarna keek ik naar de servicebalie, waar minstens vijf mensen stonden te wachten, daarna naar mijn bon en toen weer naar de servicebalie. Die één euro tien. Zou ik dit echt missen in mijn leven?
Ik volgde gewoon graag de weg van de minste weerstand. Ik stond in dienst van andermans fouten. Ik paste me zo aan dat niemand last van mij had. Ik was een schildpad. Ik verborg mezelf in mijn holletje. In mijn cocon. Dan kon niemand me raken. Dan hoefde ik het leven niet te leven. Niet te vechten. Ik had genoeg aan mijn eigen personal space.
Kijk. Misschien is dit moeilijk te begrijpen voor jou. Als jij wel heel goed bent in ‘nee’ zeggen of in voor jezelf bepalen wat je wel of niet graag wil. Ik voel heus wel de signalen die jij ook voelt. Dat gevoel dat er iets niet klopt. Ik heb heus wel een onderbuikgevoel bij bepaalde dingen. Die zwaarte. Dat ongemak. Alleen het punt is: ik negeer het. Automatisch. Ik registreer het, ik vergeet het. Ik ga dan twijfelen. Zoals toen met de kassabon in mijn hand. Vraag ik het geld terug of niet? Het voelt niet goed om het te laten, maar dan de komen rationele argumenten. Van die argumenten die me overhalen om zo min mogelijk mensen lastig te vallen met mijn ongemak. Dat tijd schaars is. Dat wachten op één euro tien het niet waard is. Maar ik laat me wel zo kennen. Over me heen lopen…
Net zoals toen met Bertus… Hij drukte een mes in mijn hand en wees naar een zwarte Ford Ka. Met van die velgen eronder die je ook in The Fast&the Furious-films zag. De wagen stond geparkeerd voor een rijtjeswoning.
‘Steek ‘m er gewoon in dan,’ zei hij ongeduldig.
Ik probeerde tijd te winnen om mijn verlamming in mijn benen en handen op te heffen door dingen te vragen als ‘hoe dan precies?’ en ‘wat als het niet lukt?’
Dat onderbuikgevoel was aanwezig. Echt. Al de hele namiddag. Maar ik kon het niet uiten. Ik ging mee in zijn verhaal van ‘wraak’ en ‘erkenning’.
Hij zei: ‘Gewoon aan de zijkant erin steken. Dat is de meest zwakke plek van het wiel. Gewoon beetje prikken.’
‘Kan ik er ook in snijden dan?’
Bertus pakte me bij de kraag van mijn jas vast en tilde me iets op. Zijn ogen waren rood van de wiet, maar ik kon nog steeds zijn woede zien. ‘Steek godverdomme zijn achterband lek. Een wiel! En dan fietsen we weg. Doe gewoon.’
Ik wilde wel, maar ik durfde niet. Of was het andersom?
Ik durfde wel, maar ik wilde niet?
‘Je bent het verplicht,’ zei hij. ‘Dat is de auto van die lul van een neef van Samantha. Laat zien dat je niet bang voor hem bent. Dat je weet waar die woont. Vereffen de rekening. Laat niet over je heen lopen.’
Ik wou geen rekening vereffenen. Ik wou gewoon verdwijnen.
Tegelijkertijd was ik geen cry baby. Ik was dan wel knock-out gemept. Maar ik was ook een man. Ik moest op mijn manier laten zien dat er niet met me te sollen viel. Dat ik niet een jankend geval was.
Dus ik schuifelde met mijn voeten richting de Ford Ka. Met het mes strak in mijn handpalm gedrukt. In de schemering van de dag. In een woonwijk waar alle deuren dezelfde kleur hadden.
Ik keek naar de woning waar de auto voor stond. Wat was de kans dat deze auto bij dit huis hoorde? Wat was de kans dat dit zijn auto was? Wat was de kans dat iemand dit zag?
Hoe langer ik erover deed om naar zijn auto toe te schuifelen, hoe meer ik me bewust werd dat ik als een verdacht persoon overkwam nu. Ik bukte bij het achterwiel, zat aan mijn veters en zag in mijn rechterooghoek de voordeur opengaan.
Kut.
Nu of nooit.
Steek.
Nu of nooit.
Vereffen de rekening.
Nu of nooit.
Wees geen cry baby.
Doe.
De gedachte dat ik Bertus ging teleurstellen overheerste. Niet de teleurstelling in mezelf. Maar in Bertus.
De man bij de deur kwam op me afgestapt.
Kut.
Steek dan.
Ik stond vlug op en drukte het mes plat tegen mijn bovenbeen aan.
De gast die ik van de foto’s van de Facebookpagina van Samantha herkende stond nu gewoon tegenover me. Dat voelde apart aan. Zoals dat moment dat je een bekende Nederlander in het echt ziet.
Ik voelde geen herinnering opkomen dat hij ook degene was die me op de grond sloeg.
Totaal afwezig.
Hij begon tegen me te praten. ‘wat doe je hier? Wat ben je aan het doen?’. Daarna begon hij te schreeuwen: ‘ga weg van mijn wagen!’ Maar ik zag ook een twijfel in zijn ogen toen ik mijn arm iets bewoog. De arm met aan het uiteinde het mes. Hij keek ernaar.
Daarna verscheen een andere gast bij de deurpost die ook begon te schreeuwen en te schelden.
Het was net zoals in een film. Ik kreeg even een ‘flits terug’. Maar dan naar de videobeelden bij de recherche. Het postuur van die man in de deurpost leek op dat van een van de twee gasten.
Ik kon niet bewegen. Alleen maar ademen. Terug te staren naar die neef. De verwarring in zijn ogen hypnotiseerde me. Het leek wel alsof ik macht over hem had nu. Maar ik deed helemaal niets. Ik kon niets. Ik dacht niets.
Bertus kwam naast me staan en begon ook te schreeuwen. Hij zei dingen als: ‘je laat Morris met rust!’ en ‘ik weet waar je woont gek!’ en ‘je valt hem nog een keer lastig en je kan je melden bij de politie’. Daarna pakte hij me vast bij mijn schouder en fluisterde: ‘we gaan.’ Hij schudde me licht door elkaar: ‘Morris! We gaan.’ Ik knikte weer. Hij zei: ‘We lopen rustig terug naar de fiets. We stappen op en rijden rustig weg. Lukt dat?’
Ja. Dat moest lukken.
We liepen rustig terug. Maar ik voelde me niet rustig. Mijn lijf stond in brand. Misselijkheid. Een pompend hart. Trillende benen. Angst.
Ik haalde de fiets van mijn standaard en we reden weg. Mijn oren gespitst of er geen auto achter ons aan kwam.
Ik durfde niet eens om te kijken.
Ik kon pas weer wat zeggen toen onze wegen bijna gingen scheiden.
‘Je hebt meer ballen dan ik dacht,’ zei Bertus bij het afscheid. We stonden stil bij de spoorwegovergang die het dorp in tweeën splitste. ‘Je bleef gewoon ijskoud staan,’ zei hij. ‘Ongelooflijk’ Hij tikte op mijn schouders. ‘Ik ben trots op je man. Je hebt ballen getoond.’
Ik was niet zo zeker of ik per se mijn ballen had getoond. Wat ik wel wist was dat ik geen cry baby was. Dat had ik vandaag wel bewezen.
Een paar dagen later in de schuur, omringd met de vrienden van Rio vertelde Bertus het verhaal. Hoe ik daar dat autowiel leeg stak. Hoe die neef al schreeuwend op me af kwam en ik daar maar gewoon bleef staan zonder een spier te bewegen. Gewoon ijskoud terugkijken. ‘Nergens bang voor hè die Morris,’ zei Bertus. ‘Nergens bang voor.’
Ik kon nu dingen zeggen als: ‘ik heb het wiel niet lek gestoken’ en ‘ik stond daar niet stoer te zijn. Ik bevroor gewoon.’ Maar dat deed ik niet. Ze keken me allemaal onder de indruk aan. Dus wie was ik om hun positieve beeld over mij te verbreken?
Later zei ik nog eens als gekke suggestie dat we het adres ook door hadden kunnen geven aan de recherche. Maar Bertus lachte me heel hard uit. Net zoals de vrienden van Rio. ‘Geloof je nou echt in gerechtigheid? In het systeem? Geloof je daar nou echt in?’
Ik voelde me de periode daarna vooral heel verward. Bang dat ze me nog eens zouden opzoeken. Dat ze me nog eens in elkaar zouden rammen. Maar Bertus had gelijk. We hadden een statement gemaakt. Ze kwamen niet meer terug.
Dus toen ik dit besefte, besloot ik weer voor het huis van Samantha te gaan posten. Eenmalig.
I know… Ik weet niet waarom ik zo graag met vuur wilde blijven spelen. Wat er in me om ging. Net zoals ik nog steeds niet begreep waarom ik mijn opgerookte jointjes achter de vuilnisbak van mijn pa neergelegde.
Dus daar stond ik weer, onder de straatlantaarn, aan de overkant van de straat. Te staren. Als een creep. Als een psycho killer.
Maar op de een of andere manier werd ik er rustig van. Het voelde meditatief aan. Gewoon een uur lang staren. Opgesloten in mijn hoofd. Al leunend tegen de lantaarnpaal aan. Kijkend naar de dichte gordijnen die af en toe heen en weer bewogen.
Samantha nam diezelfde avond nog contact op met mijn vader.
Pa belde mij weer op toen ik thuis op mijn kamertje op bed zat bij ma. Hij bleef maar tieren en schelden waarom ik voor haar huis had gestaan. ‘Mijn zoon! Die dit doet?’ schreeuwde hij. Nadat zijn woede eruit was, praatte hij op een rustigere toon verder en stelde me vragen waar hij het antwoord niet van wilde horen. Ik probeerde een paar keer te beginnen aan een zin, maar hij bleef me onderbreken. Toen schreeuwde ik terug: ‘Omdat er dingen zijn gebeurd tussen ons!’
Weet je hoe hij reageerde?
Hij begon heel hard te lachen. Daarna zei hij: ‘droom verder vriend.’ Daarna: ‘zoek geen contact meer op met haar. Voor je problemen krijgt met de politie. Laat haar met rust.’
De boodschap was overgekomen. Ik zag het nut er niet meer van in. De bubbel van iets stiekem doen was doorbroken. Nu was er schaamte. Want iedereen in mijn familie wist het nu. Tante Anja. Mijn ma.
I E D E R E E N.
Ik hoorde zelfs mijn ma via de telefoon met een vriendin praten toen ik op de wc zat. Ze zei woorden als ‘zorgen’ en ‘ontsporen’ en ‘een gestoorde’ en ‘staren voor het huis’ en ‘de scheiding doet hem blijkbaar meer dan we dachten’.
Ik ging nog meer wiet roken om de schaamte te onderdrukken. Ik worstelde me met nog meer moeite door mijn schooljaar heen.
Toen ik eindelijk mijn diploma kreeg in de aula, was alleen mijn ma met haar vriend er. Mijn pa weigerde te komen, want hij wilde die lul van een nieuwe vriend niet zien en zag hier een groot complot van mijn ma in om zijn leven te verpesten.
Mijn ma vroeg nog een paar keer wat ik dan wilde bij de diploma-uitreiking. Maar het enige wat ik kon antwoorden was: ‘ook al kom je niet. Boeit mij het.’
Waarna mijn ma zei: ‘ik herken je niet meer terug.’
Een zin die avonden lang voor het slapengaan door mijn hoofd spookte. Zo was mijn ma. Ze kon me met één zin afbranden. Zonder verder uitleg te geven of er over te willen praten.
Ik had niet zoveel vrienden op mijn nieuwe school gemaakt. Eigenlijk één. We stonden na afloop van de uitreiking, in onze overhemden in de kou buiten zonder jas op het schoolplein een shagje te roken. Ik kreeg een appje van Jet. ‘Gefeliciteerd schat!’
Ik had ook gehoopt op een felicitatie van Bertus en Rio. Ik had het er de hele week over gehad dat ik eindelijk mijn diploma kreeg. Maar nee. Zelfs mijn pa liet niets van zich horen.
Maar toch was ik opgelucht.
Niet trots. Niet blij. Niet emotioneel. Gewoon opgelucht. Ik had in ieder geval iets bereikt in mijn leven. Eindelijk. Een diploma. Die opluchting ging samen met lege gevoelens. Die begonnen daar staand met een shaggje in mijn hand in het donker op het schoolplein. Die vriend van me vroeg: ‘en nu?’
Het enige wat ik kon antwoorden was: ‘en nu waarschijnlijk niets.’
Hij ging verder leren.
Ik zou niet meer weten wat. We verloren elkaar na die avond meteen uit het oog.
Nu ik zelf het papiertje had gehaald voelde mijn leven vooral heel uitzichtloos aan en ik wist niet hoe ik hiermee moest dealen.
Totaal niet…
Liefs,
Morris