Echte mannen rennen niet weg van hun problemen

Hey jij,

Ik ga zo goed mogelijk beschrijven wat er die avond gebeurde toen Bertus me oppikte met zijn auto. In de tweede week van januari.

Beloof me alleen dat je dit voor jezelf houdt. Alsjeblieft?

De autoriteiten hebben een andere versie van me gehoord. Niet dat ik heb gelogen. Maar ik heb gewoon een aantal dingen verzwegen.

Niet dat het per se nu nog zou uitmaken. Maar toch…

Het eerste wat Bertus me vertelde in de auto was dat ik de accu uit mijn mobiele telefoon moest halen. Daarna vertrokken we zwijgend.

Mijn lichaam ging van slaapmodus weer langzaam terug naar waakzaamheid. Een apart bijna magisch gevoel dat me deed denken aan oud en nieuw vroeger. Toen mijn ouders me wakker maakten voor het vuurwerkspektakel. Het gevoel dat je geest wel wakker was maar het lijf nog in slaapmodus zat.

Bertus bracht de auto naar de snelweg. ‘Die Samantha,’ zei hij. ‘Denk je dat je echt van haar houdt?’

‘Nee,’ zei ik. ‘Maar ze verlaat mijn hoofd ook maar niet. We zoeken elkaar op een ziekelijke manier elke keer weer op. Ze heeft me kapot gemaakt en ze blijft me maar kapot maken. Omdat ik het toe heb gelaten denk ik?’

‘Ik denk niet dat je het toe liet,’ zei hij. ‘Je verdediging tegen dit soort mensen is gewoon zwak. Je was onvoorbereid. Je bent nog steeds onvoorbereid. Ze heeft je nog steeds in haar macht.’

‘Nee hoor,’ zei ik.

‘Nee? Sorry dat ik het zeg Morris. Maar je bent zwak. Je zadelt jezelf met schuldgevoelens op. Ze is er niet voor jou. Ze is er voor zichzelf. Ze voelt zich groot door jou klein te houden. Je weet dondersgoed dat ze haar neef ook manipuleert. Die had je volgens mij al lang in elkaar willen slaan. Maar zij houdt hem tegen. Tot het moment dat je haar een reden geeft om de vuisten weer op je lijf te laten komen. Want ze voedt hem continu met gedachten dat jij hier de freak bent. Jij! Niet zij. Net zoals zij jou pa tegen je heeft opgezet. Het is je zwakke plek. De mening van de ander.’

‘Oké,’ was het enige wat ik uit kon brengen. Ik wist niet eens of ik er het ermee eens was of niet.

‘En nu heb je die kerstkaart gestuurd. God mag weten waarom. Nu zijn we een stap dichterbij dat punt gekomen dat je weer knock-out of in coma wordt geslagen door die neef. Het is tijd dat wij ze een stap voor zijn.’

‘Ik wou die kaart niet sturen,’ zei ik nog. ‘Maar na die dramatische kerst… Ik zocht een uitweg voor mijn gedachten. Een manier om me weer een beetje goed te voelen. Het idee dat ik weer in contact sta met haar, via een geschreven kaart. Van de Bruna. Dat gaf me rust.’

‘Het wordt tijd dat we het beest gaan verslaan,’ zei Morris. ‘Je moet boven je zelf gaan uitstijgen vanavond. Het moet. Geen excuses meer Morris. Geen excuses.’

Dat onderbuikgevoel. Dat voorgevoel. De intuïtie die ik wel had maar bijna altijd negeerde. Die leek in die auto verdwenen te zijn. Ik was het met elk woord eens dat hij zei. Ook al had ik zo nog nooit naar mezelf gekeken en zou dat in de toekomst ook niet doen. Maar in die auto werd ik even één met zijn beeld van mij.

Ja!

Ik was zwak. Tot vandaag.

Het beest moest verslagen worden. Geen idee hoe, maar Bertus had altijd een plannetje. Altijd. Dus ik kon hem vertrouwen.

‘Ik denk het,’ zei ik nog met enige twijfel, maar ik voelde geen twijfel. Nul twijfel.

Bertus reed bij de volgende afslag weer van de snelweg af, naar een ander dorp in onze regio. Ik kende daar niemand.

‘Voor we die neef gaan opzoeken,’ zei Bertus en hij stopte even met praten toen hij met een flinke vaart onder de afslag door het oranje stoplicht reed en een scherpe bocht naar links moest maken.

‘Je weet dat ik geen vechter ben toch?’ zei ik.

‘Maak je niet druk. Alsof ik een vechter ben.’

Daarna zwegen we. Bertus parkeerde de auto bij een grote flat. Ik wist niet eens dat ze in dit dorp zulke grote lelijke naoorlogse flatgebouwen hadden staan.

Hij wees naar een busje, een parkeerrij verder. Het logo van onze werkgever stond erop. Het was de bedrijfswagen van de opzichter. Ik herkende het aan het woord ‘kut’ dat in de stoffige bruine laag aan de zijkant van de wagen net boven het wiel was geschreven met een vinger.

Bertus zette de motor uit.

‘Ga je de banden weer lek steken?’ vroeg ik.

Hij glimlachte en keek me aan en schudde toen zijn hoofd. Hij stapte uit en deed de achterklep open. ‘Kom je nog?’

Ik stapte ook uit. De parkeerplaats was verlaten. De stilte die je alleen maar in een dorp kon horen. Het flatgebouw zag er groot en anoniem uit. Het enige geluid wat me opviel was een zoemend geluid. Van een lamp of energiehuisje of een verwarmingsinstallatie?

Ik ging naast hem staan. In de achterklep stond een Coca cola-krat met witte wijnflessen erin met doppen erop gedraaid. Daarnaast een stapeltje stoffen doeken.

‘Zelf gemaakt,’ zei hij en pakte een flesje uit het krat, draaide de dop eraf en gooide het dopje terug in de auto. Een sterke benzinelucht kwam eruit.

‘Je moet je eigen wapens naar je vijand noemen. Dat is een regel. Zo deden ze dat honderd jaar geleden ook in Finland. Ze noemden hun brandbom naar een minister van Rusland, hun tegenstander.’ Hij knikte bevestigend. ‘Dus daarom noemen we dit de Samanthacocktail.’

‘Hoe heb jij dit zelf gemaakt?’

‘Gewoon met huis-, tuin- en keukenspulletjes. Niks illegaals aan.’

Noem me naïef, maar de gedachte dat dit een brandbom was, drukte ik gewoon weg in mijn hoofd. Ik snapte er nog steeds weinig van. Dus dingen tegen hem zeggen als ‘weet je het zeker?’ en ‘is er geen andere manier?’ kwamen totaal niet in me op.

Maar toen hij de lap erin stak en met een stormaansteker de lap in brand zette, kreeg ik een heel gek gevoel in mijn buik. Een soort opwinding die ik ook had toen Piet op pakjesavond op het raam klopte en hij ‘m bij het openen van de deur Piet gesmeerd was maar wel een grote zak vol cadeaus had achtergelaten.

Ik voelde een sterke connectie met Bertus nu. De vlam van de brandende lap was als reflectie zichtbaar in zijn zelfverzekerde blik in zijn ogen. Hij keek me aan met een glimlach die zo oprecht was dat ik automatisch terug begon te lachen.

‘Ik heb geen idee wat deze avond ons gaat brengen,’ zei Bertus. ‘Maar ik ben dankbaar dat je hier naast me staat.’

Ik had beter dingen kunnen terugzeggen als ‘hier gaat onze toekomst’ en ‘zo maken we nog andersmans spullen stuk’.

Maar wat ik zei was: ‘let’s go.’

Bertus liep naar de bus toe. Hij gooide de fles onderhands op de motorkap. Het glas spatte uiteen. Net zoals de in vlam gezette druppels een deken van vuur verspreidde.

De warmte kwam als een golf op me af. Ik stapte als reflex meteen de auto weer in en kreeg een onrustig gevoel dat we hier nu weg moesten. Meteen.

Bertus stapte ook in, draaide de sleutel om en klikte daarna zijn gordel vast. Hij sloot de deur, legde zijn handen op het stuur en zei: ‘brandbaar goedje hoor, die Samantha.’

We reden via de landweggetjes tussen de dorpen in terug naar waar we vandaan kwamen. We zeiden niets. Ik keek naar de verlichte stallen, erven en straatlantaarns. Zoveel details in de nacht. Ik had een vlinderachtig gevoel in mijn buik. Ik zag dingen die me normaal gesproken niet zouden opvallen.

Ik zat in een roes…

We reden ons dorp weer in en kwamen uit in de straat die ik eerder had bezocht. Hij zette de motor uit op de plek waar ooit onze fietsen stonden. De plek waar hij een mes in mijn hand drukte.

Op de plek waar toen een zwarte Ford stond, stond nu de blauwe. De wagen die ik maar al te goed herkende van afgelopen tijd

‘Mensen verhuizen niet zo snel,’ zei Bertus. ‘Nu jij.’ Hij knikte naar achteren.

Ik stapte uit, deed de kofferbak open en haalde een fles wijn uit het krat. Gedachtes over dat we midden in een woonwijk waren kwamen niet op. Het enige wat ik dacht was: hoe gooi ik dit ding?

Bertus kwam naast me staan en pakte de fles uit mijn hand. Hij draaide de dop eraf, deed de lap erin, schudde ermee en stak toen de lap in de hens en gaf de fles terug aan mij.

Ik liep zelfverzekerd naar de blauwe Ford toe. Alle gordijnen van alle huizen waren dicht. Deze buurt sloot de buitenwereld buiten. Ze wilden niets weten van mensen zoals ik. Het was niet dat wij niet naar binnen kijken. Zij wilden niet naar buiten kijken.

Daar stond ik dan. Met een brandende fles in de hand.

Hoewel ik me enorm krachtig en machtig voelde, was ik alleen nog steeds een kluns.

Ik gooide de fles richting de auto. Het was een soort mislukte honkbal worp. Maar in plaats van dat de fles tegen de wagen aankwam, vloog het de andere kant op, naar een heg. Het kwam precies bij de voet van de heg neer. Het glas spatte uiteen en de heg vatte meteen vlam. ‘Kut,’ zei ik nog.

‘Gast!’ zei Bertus en kwam naast me staan, stak een nieuwe fles aan en gooide die onderhands zo op het dak van de Ford. Ik knikte onder de indruk. ‘Ik heb op korfbal gezeten,’ zei hij.

Het opvallende was dat er niets gebeurde. Gordijnen bleven dicht. Geen enkel autoalarm ging af zoals je zou verwachten, in een film. Het leek wel alsof we daar uren stonden te staren naar hoe de vlammen de blauwe Ford overnamen.

Bertus porde me in mijn zij met zijn elleboog. ‘Kom.’

We draaiden ons om, ik wilde een sprint inzetten, maar Bertus pakte me vast bij mijn schouder.

‘Echte mannen rennen niet weg van hun problemen.’

Liefs,

Morris

Lees de vorige delen van mijn verhaal terug op https://darkomailarchief.nl/?cat=5​

tomsondarko
Ik doe het altijd met condoom en gebruik nooit drugs.