Lieve vreemdeling,
Ik zat in een overvolle avondtrein me af te vragen of ik doodging.
Mijn gezicht hield ik in poker face-modus.
Zodat ik onopvallend kon,
sterven?
De gedachten wisselden elkaar af. Ik ga sterven. Niemand mag het zien. Ik ga sterven. Niemand mag het zien.
Strak tegen de stoel aangedrukt hoorde ik elk geluidje in de trein:
Pagina van een krant die werd omgeslagen.
Iemand snifte hard met zijn neus.
Mensen die elkaar de laatste roddels van werk toefluisterden.
Het ademen ging moeizaam. Een misselijkmakend gevoel in mijn buik. Tintelingen in mijn vingers. Mijn hart dat ik zo hard voelde kloppen, alsof ik het podium op moest lopen en tienduizend mensen emotieloos naar me keken.
Toen de trein aankwam op het station waar ik moest overstappen, zakte het weer. In de kou, onder een donkere hemel, ijsbeerde ik heen en weer. Continu te checken of dat gevoel terugkwam.
Het kwam niet terug.
Even begon ik te twijfelen… Was het wel echt gebeurd?
Oh ja, het was echt gebeurd.
Na die dag volgden er nog honderden bijna-doodervaringen in mijn leven.
Iedereen die dit heeft meegemaakt, kan zich de eerste keer nog herinneren.
In detail.
Je kan zoiets gewoon niet vergeten.
Onmogelijk.
Je reactie zegt alles over je wie je bent als mens in tijden van nood.
Klampte je je vast aan de eerste de beste vreemdeling?
Belde je in paniek je moeder of beste vriendin?
112?
Of hield je je gezicht in de plooi zoals ik, zodat niemand het kon merken?
Ik wist niet wat het was.
Ik was niet eens in paniek.
Het was meer dat ik een toeschouwer van mijn eigen leed was: ben ik nu aan het sterven?
Wat raar. Wat voel ik me vreemd.
‘Het was alsof mijn lijf paniek had, maar ikzelf niet’, zei ik later tegen de psycholoog.
Ik wou dat deze ervaring altijd zo bleef .
De honderden keren die volgden voelde ik helaas ook de paniek opkomen. Of tegelijkertijd met mijn lijf. Of eerst de paniekgedachte en daarna de paniekaanval. Of andersom. Dat de angst in mijn hoofd de overhand nam na de aanval .
Ik vond de gedachte aan een nieuwe paniekaanval zó heftig dat ik bang werd.
Zo bang dat ik niet eens meer de straat op durfde.
Ik voel de angst voor die paniek nog steeds.
Hoewel de aanvallen al jaren afwezig zijn.
De psycholoog vroeg eens aan me: ‘Hoe verwacht je dat dit zich de komende jaren gaat ontwikkelen?’
Ik zei: ‘Dat de angst vanzelf minder en minder wordt, tot die weg is.’
Ik denk niet dat ik de waarheid sprak tegen hem.
Want ik verwachtte het niet. Ik hoopte het. Maar ik wantrouwde mijn eigen optimisme.
Ook al kreeg mijn optimistische kant gelijk.
Ik probeer elke dinsdag mijn eigen gevoelens en onzekerheden te onderzoeken in deze mini-essays.
Liefs,
Tomson