In gesprek met mezelf

Vraag aan een historicus wat het verleden is en die antwoordt: de feiten die ik erover kan vinden.

Vraag aan een fotograaf wat het verleden is en die vist een afbeelding uit zijn of haar eigen archief.

Vraag aan iemand met tatoeages wat het verleden is en die zou wijzen naar zijn of haar arm en uitleggen waar het voor staat.

Als je vraagt aan mij wat het verleden is, zou ik een willekeurig verhaal van mezelf opzoeken en die gaan lezen om een herinnering te activeren.

Hoewel alles wat Charlie, Max of Noor is overkomen niet mijn eigen lot is geweest, stop ik (on)bewust veel details uit mijn eigen leven in de woorden.

Mijn verhalen zijn net een dagboek vol indirecte metaforen. Het is geen Dan Brown mystery. Geen easter eggs. Ik herken de passage bij het herlezen meteen.

Als ik die lees, herinner ik het me weer. Oh ja. Daar was ik toen veel mee bezig. Oh ja. Dat.

Ik heb bijvoorbeeld jarenlang naar Zwolle gereisd met de trein. Eerst voor mijn studie. Later voor mijn werk. Ik heb afgelopen jaren geen enkele keer gedacht aan de tussenstations die ik dagelijks passeerde.

Tot ik deze zin in Ze volgt me niet terug herlas:

​Ondanks de steeds dikker wordende wallen en blekere huid, leek ze haar leven aardig op de rit te hebben zonder mij. Ik had niet anders verwacht. Ik was een snel te vergeten tussenstation. Een Olst. Een Wijhe.

Ja. Olst. Wijhe.

Of bijvoorbeeld deze passage uit hetzelfde boek:

​Het idee dat zij op hetzelfde terrein zou rondlopen als ik, als ik verdomme op tijd was geweest met die fucking tickets bestellen. Ik kon mezelf wel voor mijn kop slaan met een houten spatel uit de keuken, ik kon mijn vuisten tien keer tegen de muur aan rammen tot er geen vel meer om mijn knokkels heen hing. Ik kon heel hard schreeuwen tot mijn stem schor aansloeg en tegen mijn rugzak in de hoek trappen tot ik zou vrezen dat er misschien iets breekbaars in zat.

De houten spatel uit mijn studentenwoning in Utrecht. Zo een die al helemaal verkleurd was en waarschijnlijk al drie generatie bewoners had overleefd.

Of de vuisten die tien keer tegen de muur aan gingen. Dat was mijn buurjongen van een paar deuren verderop toen hij erachter kwam dat zijn zusje geld van hem had gestolen en had uitgegeven aan sigaretten.

De schorre stem van het schreeuwen is mijn beste vriend op Lowlands na een potje hard schreeuwen in een cabine.

Het gekke is. Ik hoef niet eens mijn eigen werk terug te lezen om me iets te herinneren wat ik al lang dacht vergeten te zijn.

Bijna elke roman die ik open sla herinner ik me iets, iemand, een plek, een gedachte, een ervaring.

Lezen is in gesprek gaan met mezelf over wat ik vind, over wat ik heb meegemaakt, over waar ik zou willen zijn.

Ik weet niet of ik die houten spatel er bewust-bewust in heb gezet. Ik denk dat het eerst op papier stond en daarna pas de herinnering opkwam. Misschien was het wel een samenwerking van het bewuste en het onbewuste.

Dat maakt schrijven iets magisch.

Net zoals lezen.

Los van die kleine feitjes die in mijn teksten staan, beschouw ik mijn werk vooral als een gevoelsdagboek.

Mijn herinneringen over situaties wantrouw ik een beetje. Het geheugen registreert selectief. Maar mijn gevoelens daarentegen. Die heb ik toen wel echt gevoeld.

Veel liedjes brengen me terug naar een bepaald moment. Geuren soms ook. Al moet ik wel zeggen dat ik niet zo’n goed reukorgaan heb.

Maar het vertellen van verhalen is voor mij vooral de ultieme manier om gevoelens her te beleven. Om ze te verwerken. Om ermee te spelen.

Als ik aan jou vraag wat het verleden voor je is, wat zou jij antwoorden? Hoe activeer jij je herinneringen?

Liefs,

Tomson

tomsondarko
Ik doe het altijd met condoom en gebruik nooit drugs.