Lieve vreemdeling,
Ik dacht dat ik wist hoe leegte voelde.
Hoe het zou zijn.
Starend uit het raam bij het vliegveld
Merkte ik het pas echt.
De wereld antwoordt niet in zwart.
De wereld antwoordt in grijstinten.
Gele herriestoppers in mijn oor om het gekakel van de mensen te negeren.
Mijn vliegticket strak in mijn hand.
Zelfs de tijd op de grote klok voelt anders aan.
Meer als een aftellend mechanisme naar de volgende mijlpaal, zoals in een metrostation, wachtend tot de volgende metro komt.
Inchecken.
Vliegen.
Aankomst.
Sporttas ophalen.
Naar treinstation lopen.
Wat viel er nog te doen op mijn telefoon?
Bij welk boek kon ik mijn aandacht nog vasthouden tijdens het lezen?
Het enige wat ik wilde, was vooruit in de tijd.
Het enige wat ik kon, was naar buiten staren.
De gele herriestoppers vervangen voor draadloze oordopjes.
Radiohead begeleidde mijn gedachten.
Ik had een vermoeden dat ik vanaf dit moment nooit meer normaal naar deze nummers kon luisteren.
Ze zouden me altijd terugbrengen naar dit grijsachtige gevoel.
‘Kom naar huis.’
Appte mijn broer.
‘Is het mis?’
Antwoordde ik.
‘Al twee dagen.
Ze ligt nu in coma.
Kom.’
Zoveel vragen.
Zoveel twijfels.
Hadden ze me buitengesloten?
Kon ik haar nog spreken?
Wat als ze stierf terwijl ik hoog in de lucht zat?
Kwam haar ziel dan langs het vliegtuig gevlogen en zou ze me opmerken?
Aangekomen op het vliegveld reisde ik met de trein door.
Geen bericht op mijn telefoon.
Betekende dat goed bericht?
Ik appte of iemand me kon ophalen bij het station.
Niemand reageerde.
Geen enkel persoon wachtte op de parkeerplaats bij het station op me.
Ik probeerde een ov-fiets te regelen via een scherm.
Fietsen was nauwelijks te doen met mijn zware sporttas vol spullen.
Toen ik mijn ouderlijk huis zag liggen, waren de gordijnen open, maar de lampen in het hele huis uit.
De voordeur was op slot gedraaid.
Waarom appte niemand dat ze in het ziekenhuis waren?
In het ziekenhuis hield ik de hand van mijn moeder vast.
Alsof ze al dood was, maar iemand was vergeten om de verwarming in haar lichaam uit te zetten.
Zo beleefde ik het echt.
Ze was er niet meer.
Een levenloos ademend lichaam.
Volgens mijn zus moest ik niet zo praten.
Ze begon me zelfs op mijn hoofd en mijn oren te slaan met haar platte handen.
‘Zonder hoop zijn we niets!’
Schreeuwde ze.
Mijn broer pakte haar armen vast en begeleidde haar de kamer uit.
Mijn pa zat in zichzelf gekeerd in de hoek van de kamer, zo ver mogelijk van het bed verwijderd.
Sinds het geschreeuw van mijn zus, keek hij naar de gordijnen.
‘Hoe gaat het pa?’
Vroeg ik.
Hij verborg wederom zijn tranen voor mij.
Mietje.
In de dagen die kwamen, gebeurde er weinig.
Om en om waren we in het ziekenhuis.
Slapen ging me goed af.
Mijn lichaam en geest voelden zo moe aan als ik mijn hoofd op mijn kussen legde.
Toen ze stierf, kon ik niet huilen.
Ik was intens bedroefd.
Ik was intens helder in mijn kop.
Het was in het kamertje van het ziekenhuis dat ik daadwerkelijk zag wie wij waren als gezin.
Ze omhelsden elkaar met z’n drieën.
Alsof ik er niet was.
Als het aan de eettafel ging over een of ander journaalitem over een grote drugsvangst wist ik al precies hoe laat het was.
‘Dat wordt op een dieet aankomende week.’
Mijn broer.
‘Moeten we al extra handdoeken naast je bed leggen voor de zweetaanvallen vannacht?’
Mijn moeder.
‘Ik denk dat de bank je in shock gaat bellen: waarom staat al je geld nog op je rekening?’
Mijn pa.
‘Dit is niet grappig jongens. Je beseft dat je onderdeel bent van het probleem toch, als gebruiker?’
Mijn zus.
‘IK GEBRUIK GEEN DRUGS!!!!’
Ikzelf.
Ik huilen.
Pa: ‘Mietje!’
Ma: ‘Noem hem nou niet zo.’
Pa: ‘Wordt ‘ie hard van.’
Broer: ‘Mietje.’
Zus: ‘Pussy.’
Ik: ‘Kankerfamilie.’
Pa: ‘En nou van tafel af en naar boven jij!’
Ma: ‘Oma is aan kanker gestorven, ja? Denk daar de volgende keer maar weer aan als je gaat schelden.’
Toen mijn broer me zo alleen zag staan in de ziekenhuiskamer, wenkte hij me.
Ik knikte nee, vechtend tegen de tranen.
‘Kom nou gewoon’, zei hij.
‘Nee.’
Hij pakte me bij mijn arm en trok me in hun cirkel.
De tranen begonnen te lopen bij mij.
Daarna kwam het gebrul erbij.
‘Ma is dood.’
We huilden al knuffelend met z’n vieren.
‘Ma is dood.’
We bleven elkaar vasthouden. Want ma is dood.
Om zeker te weten dat de ander er nog was.
De verbondenheid die ik voelde
Was maar tijdelijk
Ook al voelde die voor eeuwig.
Veilig en warm.
Zonder oordeel.
Ma is dood.
De blik die het personeel ons gaf:
Medelijden.
De blik die ik ze terug gaf:
Opluchting.
Niet eens door het gejank.
Niet eens omdat er een einde aan haar lijdensweg was gekomen.
Het was de opluchting dat de grootste onzekerheid uit mijn leven ten einde was gekomen.
Niet weten waar je aan toe bent, is stressvoller dan een slecht bericht ontvangen.
Mijn zus begon thuis te praten in termen als:
‘Zo had ze het gewild.’
‘Nee, dit zou ze niets vinden.’
Wat maakte haar de woordvoerder van de dode?
Ik zei: ‘Dan had ze er maar moeten zijn. Dan had ze zich kunnen uitspreken.’
‘Je bent zo gevoelloos!’ schreeuwde ze tegen me.
Ditmaal moest ik de woonkamer verlaten van mijn broer.
Ik heb meerdere malen hetzelfde rondje gelopen buiten.
Langs mijn oude school.
Langs de grote vijver.
Langs de lokale supermarkt.
Toen pas was ik gekalmeerd.
Ik kwam via de poortdeur van de tuin binnen.
Mijn pa stond bij de containers een sigaret te roken.
Hij keek niet eens betrapt.
Rookte hij?
Hij legde een hand in mijn nek en kneep erin.
‘Ik verloor mijn pa toen ik jouw leeftijd had’,
Zei hij.
‘Het is geen leeftijd om een van je ouders te verliezen.
Het heeft me veranderd als mens.
Het maakte me hard.
Het maakte me klaar voor het leven.
Ik hoop zo dat het jou eindelijk ook eens klaarmaakt voor het leven.’
Ik dacht dat deze tragedie mij en mijn pa dichterbij elkaar zou brengen.
Toen hij de peuk uittrapte met de voorkant van zijn schoen, wist ik het zeker:
Dat gaat niet meer gebeuren.
We konden elkaar niet eens vinden in de dood.
Het gaf me net zo’n somber gevoel als kijken naar ma’s dode lichaam.
Het was onomkeerbaar.
Alleen met anderen is een dertiendelig verhaal over kiezen tussen jezelf of je familie. Elke woensdag een nieuw hoofdstuk.
Lees de vorige hoofdstukken terug:
∆1. Ik denk niet dat mijn familie me echt begrijpt
∆2. Hoe wij ruzie maken in dit gezin
∆ 3. Tussen overgevoelig en ongevoelig in zitten
∆4. Toen de wereld aan zijn einde kwam
∆5. Je hoeft niet van iemand te houden om bij diegene te blijven
∆ 6. Dit hadden we beter niet kunnen doen
∆7. De voordelen van een egoïst zijn
∆8. Gelijk hebben of gelijk krijgen is een wereld van verschil
∆9. Geen thuis hebben
∆10. Broos
∆11. Je bent maar een keer oud