Lieve vreemdeling,
Ik was niet gelukkig. Ook al besefte ik het niet. Ken je dat gevoel?
Alles in mijn lijf gaf aan dat ik me niet goed voelde. De moeheid bij het opstaan. De somberheid als ik het kantoor in kwam gelopen. Mijn gezucht als mijn werklaptop weer eens geen verbinding met het netwerk kon maken.
Het zijn die kleine ergernissen, die steeds groter en groter worden. Die elk kleine beetje hoop dat ik nog in me had volledig wegbliezen.
Het gekke was: mijn blog psychokiller ging als een tierelier. Ik hoefde maar een quote de wereld in te slingeren en binnen een uur had die al 600 hartjes. Na een dag al 2.000.
Maar ik kon het niet in perspectief plaatsen.
We zijn geobsedeerd door het idee dat er iets mist in ons leven. Een zeker persoon. Een fantastische baan. Een betere telefoon. Een dunner of gespierder lijf. De hoop dat een horoscoop me vertelt wat het leven me gaat brengen vandaag en morgen. Dat er eindelijk iemand eens opstaat en me leert hoe te leven.
Ik had hier ook last van. De bevestiging moest van buiten komen. Daar lag de oplossing.
Ik dacht dat mijn aankomende boek Ze volgt me niet terug (2018) mijn ontsnapping zou zijn van deze kantoorbaan.
Ik hoefde slechts 3.000 exemplaren te verkopen. Dan kon ik zeggen: ‘De tyfus.’
Ik wou dat het leven zo simpel was als het getalletje 3.000. Dat het leven zo simpel is dat je het woord ‘slechts’ kan gebruiken.
Niets gaat vanzelf in het leven.
De dag dat 2.000 exemplaren van de eerste druk afgeleverd werden bij mijn huis werkte ik thuis. Ik zei tegen mijn manager: ‘Ik hoef alleen de deur open te doen.’
‘Precies. Het moet niet allemaal te veel tijd kosten in mijn tijd.’
Ja. Zo’n werkgever was het.
Toen ik een moedervlek bij mijn slaap liet weghalen, moest ik daarvoor vrij nemen, in plaats van the gentlemen’s agreement dat je dit in de tijd van de baas kon doen.
Het was een ingreep van een kwartier. Met reistijd naar het ziekenhuis inbegrepen was ik maximaal anderhalf uur weg.
Maar nee. In de voorwaarden stond dat het geen noodzakelijke medische ingreep was. Dus neem maar vrij.
Ik weet niet hoe het met jou zit, maar op kantoor ging er gerust drie uur per dag op aan gelul om niks. In vergaderingen. Bij het koffiezetapparaat. Achter je computer. Om vervolgens in je eigen tijd deadlines te halen.
Het waren papieren waarheden dat we daadwerkelijk 8 uur per dag productief kunnen zijn.
Dus.
2.000 exemplaren.
Het ding is. Ik woonde in een flat, waarvan de architect had besloten om de ingang aan een voetpad te plaatsen dat flink hoger lag dan de weg. Je kon er alleen met de trap komen. Het was onmogelijk om met een voertuig daar te geraken. Die boeken gingen niet via de trap naar boven komen. Of hij moest de moeite nemen om met zijn karretje flink om te lopen en via een steile helling alsnog bij de ingang te komen.
De chauffeur dropte twee pallets met boeken op de stoep, liet me een formulier tekenen en weg was die.
Ik heb in anderhalf uur al zwetend en puffend tweeduizend boeken de trap opgetild naar mijn berging.
Daarna heb ik een half uur op bed gelegen om bij te komen. Terwijl ik deed alsof ik werkte.
Weet je wat het gekke was van deze tijd?
Ik was toen depressief zonder dat ik het wist.
Elke avond na het eten kwam ‘de zwaarte’ opzetten. Als een tsunami.
Op het moment dat je er woorden aan gaat geven, verliest het betekenis.
Maar geloof me. Zo zwaar had ik de somberheid nog niet eerder in mijn leven gevoeld.
Elke avond weer.
Ik wond me op kantoor steeds meer op over de niet-werkende wifi-verbindingen, een Outlook-versie uit 1995 en de besluiteloosheid van het management.
Daar ging mijn daadwerkelijke frustratie helemaal niet om.
Het ging erom dat ik werk zat te doen dat betekenisloos aanvoelde. Genoeg te doen. Maar het sloeg eigenlijk nergens op. Er was een onderlaag op kantoor aanwezig, die ik wel opmerkte, maar tegelijkertijd ontkende.
Zo’n onderlaag van negatieve energie waar je buikpijn van krijgt. Zo een die mensen kapot maakt.
Een directeur die de ene dag zei: ‘Je moet twee afdelingen helpen.’ En de andere dag zei: ‘Ik wil dat je de helft van de dag social media-verkeer gaat analyseren en me een rapport stuurt.’
Waar vervolgens managers gaan klagen over mij, waarom ik hun afdelingen niet help. En dat de directeur dan zegt: ‘Waarom zit je rapporten te maken? Je moet die afdelingen helpen.’
Ik wilde weg hier. Maar ik wist niet hoe.
Ik wilde de hele dag schrijven, maar van welk geld kon ik overleven?
Drieduizend boeken waren er slechts nodig om me te verlossen.
Drieduizend boeken.
De voorverkoop begon. In een avondje verkocht ik er 300.
Elke avond weer boeken inpakken en met de auto wegbrengen naar de dichtstbijzijnde Gamma, waar een PostNL-punt zat.
Tot een vestigingsmanager daar me aansprak bij het PostNL-punt. Het was niet de bedoeling dat ik daar alle karren vulde met mijn pakketten. Dit was voor ‘andere klanten’. Ik moest maar naar een zakelijk PostNL-punt gaan.
Oké.
Twee dingen.
Een. Om de twee dagen twintig tot dertig boeken wegbrengen, zijn hooguit twee rijen op een kar. Genoeg ruimte voor de rest van Nederland om pakketjes weg te brengen.
Twee. Bijna niemand bracht hier pakketjes weg.
Het enige argument dat ik inbracht was: ‘Ik kom hier bijna elke dag en het is nooit een probleem. Tot nu.’
Weet je wat die zei?
‘Ik heb je nog nooit eerder gezien.’
Wat grappig was, omdat ik hem bijna elke keer wel zag.
Terug in de auto kookte ik van woede. Ik bleef maar op mijn stuur slaan. Schold richting de Gamma.
Ik reed terug naar huis en bedacht zeshonderd plotjes om die hele toko failliet te laten gaan.
De woede was niet dit onrecht bij de Gamma. Het was die frustratie die al langer dan een jaar in mij borrelde.
In de drie maanden die volgden, ging de teller naar 1.000 boeken.
In plaats van naar de Gamma, reed ik naar het treurigste industrieterrein van Utrecht, om daar mijn bestellingen in te leveren.
Duizend bestellingen!
Vrouwen die Charlie haten (2016) had 16 maanden nodig daarvoor.
Digital love (2017) heeft tot de dag van vandaag nog niet eens de 800 aangetikt.
Duizend in 90 dagen!
Maar nee. In plaats van beseffen: duizend mensen geloven in me en willen mijn woorden lezen, voelde ik me nog ongelukkiger.
Want het waren er geen drieduizend.
Ik was gedoemd om te blijven werken op dat schijtkantoor.
Toen mijn depressie erger en erger werd en ik kenmerken van een burn-out begon te vertonen, kwam het woord ‘stoppen’ nog steeds niet bij me op.
Want stoppen was falen.
Geen idee voor wie.
Maar dat was FALEN.
Toen een deadline voor een belangrijk project naderde, moest ik een beslissing nemen. Ik twijfelde.
Ik had input nodig van mijn direct leidinggevende en degene die erboven stond. Die erboven stond was onaangekondigd twee weken met vakantie.
Ja. Zo’n bedrijf dus.
Mijn eigen manager had een belangrijke reden om niet bereikbaar te zijn.
Dus ik stond er alleen voor.
Akkoord geven en het project verliep volgens schema. Uitstel vragen en het viel op mijn bordje, deze vertraging.
Vertraging = geld.
Ik gaf akkoord.
Een week later was die vakantieganger terug en die ontplofte in woede.
Mijn manager belde me meteen op. ‘Heb jij hier ja tegen gezegd?’
Ik zei ja. Ik zei: ‘Ik stond er alleen voor.’ Ik zei: ‘Excuses. Ik heb een inschattingsfout gemaakt.’
Ze begreep het.
Toen gebeurde het ergste wat je je kan voorstellen.
In een zaal vol belangrijke mensen kwam dit nog eens aan de orde. Waarom iets was goedgekeurd dat afgekeurd moest worden.
In plaats van zeggen wat de situatie was: we hebben het teruggedraaid en komen met nieuw voorstel, zei mijn manager voor al die mensen:
‘Ja. Ik ben hier totaal niet blij mee. Dit komt allemaal door Tomsons fout.’
Ze keek mij aan.
Ik werd hier voor allemaal mensen vernederd.
Ik voelde me op dat moment niet klein worden. Integendeel. Het was alsof de waarheid liet zien wat deze plek was.
Niet ík was hier de gek, maar zij, zij allemaal.
Ik sprak haar er later op aan. Zo van: ‘Waarom deed je dat?’
Toen zei ze: ‘Als jij faalt, straalt dat op mij af. Ik wil niet falen, dus jij mag niet falen.’
Toen begreep ik volledig wat deze plek was. Ik begreep toen wat die onderstroom van negatieve energie was. Dat wat mijn woede voedde. Dat wat mede die depressie veroorzaakte.
Deze plek was een slangenkuil. Ieder zat hier voor zich. Iedereen zat te berekenen hoe ze anderen konden gebruiken voor hun eigen carrièrepad.
Deze plek ging nog mijn dood worden. Dit was de laatste plek waar je wil zijn als mens. Waar je je talent aan wil geven.
Dit is een plek waar iedereen bezig is met zichzelf, ten koste van anderen.
Run, Forrest! Run!
Ik begreep nu pas dat ik altijd een keuze had om te zeggen: ik stop zonder gezichtsverlies te leiden.
Kiezen voor jezelf is niet falen.
Kiezen voor jezelf is overleven.
Dus ik stopte met die baan door me eerst ziek te melden en na een paar weken aan te kondigen: ‘Ik heb er geen zin meer in.’
De meest eerlijke woorden die ik ooit heb uitgesproken.
‘Ik heb hier geen zin meer in.’
En dan beginnen dingen te bewegen. Het universum begint te helpen. Omdat ik zei: ‘Dit wil ik niet.’
Via aardige collega’s vond ik binnen dezelfde werkgever een andere functie. Ver weg van dit kantoor en die kut-internetverbinding.
Ik legde mezelf de discipline op om elke euro die binnenkwam opzij te leggen. Ik heb geen drieduizend verkochte boeken nodig. Ik heb een buffer nodig. Zodat ik niet al mijn vrije tijd, maar al mijn eigen tijd in schrijven en mijn werk verspreiden kan stoppen.
Zodat ik kan werken aan mijn legacy. Doen waarvoor ik op aarde ben gekomen.
Betekenis geven aan de melancholie
Vertellen dat je kunst moet maken van je tragedie.
Bloeden op papier.
Alle energie aan mezelf geven, in plaats van slangenkuilen.
Wil ik elke dag ongelukkig zijn, omdat ik geen drieduizend boeken heb verkocht?
Of wil ik elke dag voldaan afsluiten, omdat ik wat heb geschreven en enkelen het willen lezen? Zoals jij.
Precies.
Ik kwam een brief tegen van Seneca, getiteld Het grote publiek.
(Seneca was een oude Romein uit de eerste eeuw. Denk nu niet ik brieven met hem uitwissel.)
Hij betoogt dat je je afzijdig moet houden van de massa. Wat zij vinden en doen.
‘Keer zoveel mogelijk terug in jezelf, zoek contact met anderen die van jou een beter mens maken en laat anderen toe die jij tot betere mensen kunt maken. Het werkt wederkerig: wie anderen iets bijbrengt, leert zelf bij.’
Waarom streven naar drieduizend mensen? Als duizend mensen me volledig begrijpen?
Seneca sluit de brief met drie voorbeelden. Een quote van Democritus: ‘Eén man is voor mij als een volk en het volk als één man.’
Daarna een onbekende auteur, die het volgende zei over waarom hij kunst maakte die maar weinig mensen bereikten: ‘Een paar man zijn mij genoeg, één man is genoeg, geen man is genoeg.’
Tot slot een quote van Epicurus: ‘Deze tekst van mij is niet voor veel mensen, maar voor jou. Wij zijn immers voldoende publiek voor elkaar!’
Dan sluit Seneca de brief af met: ‘Deze uitspraken, beste Lucilius, moet je goed ter harte nemen, dan geef je niets meer om het plezier van scoren bij de grote massa. Veel mensen prijzen jou, maar mag jij wel blij zijn met jezelf wanneer je voor velen te begrijpen bent? Je goede eigenschappen moeten naar binnen gericht zijn.’
Liefs,
Tomson
Komende drie maanden elke maandag persoonlijke verhalen. Word mijn engel (en laat mij het weten).