Hey jij,
Ik denk niet dat we hier zijn om te groeien. Je weet wel. Als ziel. Om elke tegenslag om te buigen in een les. Een leerpunt. Ik denk niet dat dit idee klopt, dat we ons leven als een middelbare school moeten zien. Dat we er met een diploma op zak slimmer vandaan komen dan toen we als brugpiepers eraan begonnen.
Die gedachtegang dat ons leven ‘naar boven’ gaat, is een illusie die te hoge verwachtingen van onszelf schept. Weet je waarom dit een illusie is? Omdat we onderweg veel moeten opgeven. En dat opgeven van bepaalde beelden en gedachtepatronen staat haaks op ‘groeien’. Ik heb het niet over loslaten. Maar over opgeven.
Ik gaf een hoop op toen ik aan de middelbare school begon. Vooral mijn ‘onschuld’. Die veilige, stabiele, kleine bubbel van de basisschool werd ingeruild voor chaotische groepstaferelen. Erbij horen vs jezelf blijven. Je niet te opvallend gedragen om niet het mikpunt van iets te worden. Vooral aan anderen laten zien dat je volwassener bent dan je je voelt. Als iemand vroeg: ‘Heb je al gezoend?’ keihard ‘Ja!’ antwoorden. Maar er niet bij vermelden dat je je eigen douchekop bedoelde.
Hoewel ik nog steeds, terwijl ik in de brugklas zat, in de tuin voetbalwedstrijden naspeelde met mezelf in de hoofdrol als slimme behendige spits, wist ik diep vanbinnen wel dat je dit niet meer hoorde te doen. Voetballen met jezelf, in een fantasiespel. “Spelen”. In de eerste drie maanden van de brugklas raakte ik bevriend met Willem. En zoals dat gaat met beginnende vriendschappen, wordt het pas echt een vriendschap als je elkaar thuis gaat opzoeken. Dus ik vroeg aan hem of hij het eens leuk vond om na school samen te gaan spelen.
Ja. Ik gebruikte het woord ‘spelen’.
Zeven jaar later lachte hij me er nog om uit dat ik dat vroeg. Ik snapte zijn gelach wel. Het is ook wel grappig. Op zich. Ik neem het hem niet kwalijk. Alleen ik kan er zelf nog steeds niet om lachen.
Hoewel ik nu weet dat A kwadraat + B kwadraat altijd C kwadraat is – en ik ook kan uitrekenen hoe snel een steentje beneden is als ik die van een wolkenkrabber laat vallen – bekruipt het gevoel dat de middelbare school en de vervolgopleiding die volgde eigenlijk meer een verkapte kinderopvang voor jongvolwassenen was me steeds meer. Wachtend op het moment dat je hersenen volgroeid zijn om deel te mogen nemen aan het ‘economische verkeer’.
Er zit iets verstikkends in het idee dat we ‘groeien’. Namelijk de belofte dat alles altijd beter wordt. Dat we elk jaar wijzer worden en meer waardering krijgen voor wat we doen. Meer geld gaan verdienen. We nog beter weten hoe we gelukkig kunnen zijn.
Ik wil niet heel lullig doen. Maar we zullen nog een hoop tegenslagen te verduren krijgen in het leven. Ik bedoel niet een klassieke ’tegenslag’, die je eigenlijk nodig had om tot nog grotere hoogtes te komen. Maar tegenslagen die je hele leven op de kop zetten. Momenten die je leven splitsen in een voor- en een naperiode.
Als je dat beeld in je hoofd houdt, dat alles beter wordt, zijn die tegenslagen martelingen voor de ziel. En een tegenslag is sowieso al een marteling.
Ondanks dat het de liefde van je leven is, blijkt de relatie niet bestand om tot jullie dood door te gaan. Het carrièrepad dat je volgt, waar je zoveel opofferingen voor hebt gedaan, geeft niet het bevredigende gevoel dat je had gehoopt. Sterker nog, ondanks de waarderingen en je alsmaar groeiende bankrekening, voel je je diep ongelukkig. Of je dacht voor een pad te kiezen waar je vrijheid had en alle tijd en ruimte voor je creativiteit. Ben je langzaam veranderd in een slaaf van geld en middelmatigheid. De kinderen die je hebt opgevoed, maken zulke domme keuzes in hun leven dat je nauwelijks meer kunt aanzien waar dit naartoe gaat. Familieleden die dicht bij je staan, zie je aftakelen door heftige ziektes.
Als dit je overkomt, kom je op het punt dat je een bepaalde gedachte en een bepaald idee over de toekomst moet opgeven. Zoals het idee dat je voor eeuwig bij je liefde van je leven zou blijven… Hoe graag jullie het beiden ook hadden gewild.
Het leven is geen weg omhoog. De kunst van het leven is misschien wel hoe we met tegenslagen om moeten gaan. Hoe we de rust in ons hoofd moeten bewaren. Hoe we blijven beseffen dat alles wat we nu hebben tijdelijk is. Dat alles wat er gebeurd is, goed of slecht, niet meer terugkeert. Dat in vergankelijkheid de sleutel zit om nog meer stil te staan bij wat we op dit moment hebben.
Als die appel op de fruitschaal. Ja. Als je die langer laat liggen, wordt die bruin, zakt die in elkaar, wordt die overgenomen door schimmels en geconsumeerd door moeder natuur. Die doet niet aan afval. Dus voordat de appel je ontvalt, kan je er beter gebruik van maken voor je eigen plezier, door die op te eten.
Op de basisschool verzon ik fantasievoetbaltoernooien. Ik schreef de namen van mijn fantasieteams op kleine papiertjes, vouwde die op en stopte ze in een rode slabak. Vervolgens haalde ik ze er een voor een uit en deelde ze per groep in. Zodat ze tegen elkaar konden spelen. Na de groepsfase volgde er een knock-outtoernooi, met uiteindelijk een finale en een winnaar. Ik maakte een wedstrijdschema op welke dag welke teams speelden. Na school ging ik alle wedstrijden naspelen in de tuin. De ene container tegen de poort aan. De andere container tegen het raam. Ik bepaalde tijdens het naspelen hoe de wedstrijd afliep. Wie een rode kaart kreeg. Welke vrije trap erin ging en of het beste team aan zijn eigen verwachtingen kon voldoen. Na afloop schreef ik de uitslagen op in een mapje met blaadjes erin. In Excel werkte ik de stand van de groepen bij en vervolgens maakte ik grafieken en staafdiagrammen van het doelsaldo en het aantal gewonnen wedstrijden.
In de brugklas ruimde ik met mijn vader mijn gehele kamer grondig op. Oude spullen in de vuilniszak of in een doos voor achter het schot.
Toen hij mijn rode mapje oppakte en vroeg: ‘Weg?’ twijfelde ik. Hij vroeg: ‘Waar gebruik je het voor?’ en ik durfde hem niet uit te leggen dat daar alle uitslagen van alle toernooien instonden van de afgelopen jaren. Ik was nu een tiener. Dat was een kinderspel van de basisschool. Daar moest ik mijn tijd niet mee verdoen. Wat moest ik dan nog met zo’n mapje in mijn kamer? Dus ik liet het hem weggooien.
Wat zou ik nu nog graag nog in dat mapje willen kijken zeg.
Dit is het leven. We geven continu dingen op. Elke keuze die we maken, komt met een beperking. Met het afsluiten van iets anders. We verliezen het een. We krijgen er iets anders voor terug.
Met deze wijsheid van nu zou ik, als het kon, terugreizen naar mijn jongere zelf. En zeggen dat ik nog niet hoefde te groeien tot een volwassen man. Maar gewoon net zo lang door had moeten gaan met mijn fantasiespel tot ik er zelf geen zin meer in had. In plaats van dat idee in mijn kop dat mensen van 14 jaar dat niet meer hoorden te doen.
Maar het heeft niet zo veel zin om over het verleden te treuren. Ik kan me beter afvragen wat ik de komende jaren kan of moet doen, om een toekomstige teleurstelling uit te sluiten.
Dit wat ik nu ga delen, is een beetje awkward. Maar ik ga het wel doen. Ik schaam me er wel een beetje voor, omdat ik dit nu zo vertel aan jou. Maar fuck dat.
Die fantasie dat ik de stervoetballer was, die winnende treffers maakte en teams naar prijzen loodste, zit nog steeds in mijn hoofd. Alleen nu ben ik geen voetballer meer, maar een trainer van een team. Ik speel deze fantasie in een spel genaamd Football manager. Een simulatiegame op de PC waar je een carrière als voetbaltrainer volgt. Over elk seizoen dat ik gespeeld heb in het spel schrijf ik een korte samenvatting in een Wordbestand. Hoe het ging, wat mijn voetbalfilosofie was en wat de uitdagingen voor de toekomst zijn. Ook vul ik een Excelbestand in met statistieken van de gespeelde wedstrijden en gewonnen of verloren finales.
I know.
Nerd-alert.
Maar ik weet nu weer waarom het zo fijn was om te spelen in een fantasiewereld. Het laat me even mijn zorgen vergeten. Het laat me zelfs mijn telefoon vergeten, met mensen die iets van me moeten.
Er is even die bubbel van mezelf als stoïcijnse trainer (ik heb mezelf in het spel de bijnaam De Stoïcijn gegeven), het spel dat deze voetbalwereld voor me simuleert en dat ik probeer te winnen met de teams die ik coach. En na twee uur spelen, stap ik onder de douche, waar ik een persconferentie houd en aanschuif aan tafel in een voetbalpraatprogramma. Daarna ga ik naar bed, denk nog even na over een andere tactiek en val in slaap.
Dat doet me denken aan een leus die in de wijk Kanaleneiland op een gebouw stond geschreven in Utrecht.
‘We stoppen niet met spelen omdat we oud worden. We worden oud omdat we stoppen met spelen.’