Hey jij,
Staand in een club vol mensen, waar iedereen meeblèrt met muziek waar ik werkelijk waar niets bij voel en niets mee kan.
Zittend in een kring met vage kennissen, waar ze maar niet uitgepraat raken over hun gezamenlijk verleden waar ik geen onderdeel van ben geweest.
Werken in een distributiecentrum. Waar al mijn witte collega’s de collega’s uit Kameroen uitscholden voor apen en bananen naar ze gooiden. En toen ik een klacht indiende, ik te horen kreeg: ‘Je hoeft niet meer terug te komen.’
In een restaurant zitten waar mijn collega’s een voor een de mensen op kantoor bespraken die er vanavond niet waren. De hele avond lang.
Staand met een biertje in de hand op een plein met muziek, vragen ze aan me wie ik nou echt zou willen doen en waarom. Geen idee?
Op een familiereünie, waar verre familieleden maar tegen me blijven kletsen, zonder dat ik ook maar een keer mijn stem hoefde te gebruiken.
Tientallen berichtjes op mijn telefoon krijgen dat mijn stem zo lekker klinkt en ik me alleen maar kan afvragen of ze überhaupt wel een woord hebben verstaan van wat ik heb gezegd?
Op pad gestuurd worden door de baas van de kroeg waarin ik werkte. Of ik bij het restaurant aan de andere kant van het water een aardbeientrapje kan halen en ik tot op de dag van vandaag niet snap wat hier grappig aan was.
Aanhoren hoe een aantal leidinggevenden met stropdas of mantelpakje zeiden dat we met minder geld nog betere dingen gingen doen en ik iedereen om me heen onrustig zag worden van deze boodschap. Maar de mensen op het podium bleven benadrukken: ‘Het wordt alleen maar beter!’ (Het werd niet beter. Het werd slechter. Met minder mensen.)
Met mijn zwembroek en handdoek in de tas een Hongaars badhuis betreden en zien dat er alleen maar oude, grijze mannen zijn, die slechts een lapje voor hun ballen droegen.
Aan mijn studiegenoten in de trein vertellen wie mijn favoriete band was en wat die heeft betekend in mijn leven. Om twee weken later met dezelfde mensen weer in de trein te zitten en er dan een horen zeggen dat hij zo’n hekel heeft aan een specifieke band. Dat de anderen hem bijvallen en ik me afvraag of ze het gesprek van twee weken geleden zijn vergeten of dat ze dit expres zeggen om me pijn te doen.
Zien hoe al mijn klasgenoten zonder moeite een handstand tegen de muur doen en hoe de gymlerares goedkeurend een cijfer noteert. Waarna ik zelf op de kop ga staan, door mijn polsen zak en ze me al twijfelend een 5 geeft, maar aan haar gezicht te zien, bedoelde ze een 4.
Vol overgave een portrettekening maken bij tekenles, om die vervolgens voor een cijfer in te leveren. En net wanneer ik het lokaal uitloop, hoor ik de tekendocent zijn afschuw over mijn kunstwerk uitspreken. ‘Wie heeft dít nou weer gemaakt?’
Door een collega, met wie ik dacht een goede klik te hebben, aangesproken worden dat mijn geschreven blogberichten totaal niet haar ding waren, ze het eigenlijk afschuwelijk vond en ik zag hoe andere collega’s om ons heen hun oren spitsten om deze vernedering aan te horen.
Aan een lunchtafel plaatsnemen naast een sectordirectrice met acht andere vage collega’s die het dubbele van mijn leeftijd waren. Waarna ze de aandacht op mij legde: ‘Hallo lekkertje’, ze vervolgens ging vertellen dat ze wel van jonge mannen houdt en al die acht andere volwassen mensen niet meer bijkomen van het lachen. ‘Eet smakelijk’ zeg ik stotterend.
Als enige gast op het voetbalveld een verwassen shirt aan hebben. Om vervolgens door een tegenstander aangesproken te worden hoe belachelijk ik eruitzag en of ik soms arm was.
Soms lijkt het net of er meer plek in mijn hoofd is voor pijnlijke herinneringen dan al die mooie momenten. Alsof mijn brein me alleen maar wil vertellen: je staat er alleen voor. Ook al ben je omringd met mensen.
Ik ben niet mijn herinnering.
Ik ben niet mijn gevoel.
Ik ben niet samen.
Ik ben niet alleen.
Liefs,
Tomson