Hey jij, #038 Ik heb over je geschreven, op een romantische duistere manier Het is niet fraai wat op mijn papier verscheen. Ik zou het niet eens stout kunnen noemen. Eerder heel vunzig. Maar ook heel lief. Al zouden anderen mensen het wellicht omschrijven als ‘psycho’. Ik denk ook niet dat ik het met je ga delen. Maar ik denk wel dat ik het elke avond voor het slapen gaan zelf ga herlezen. Om deze perfectie aan woorden en zinnen her te beleven, over wat wij zijn en wat ik met jou zou willen doen. Ooooh. Het is zo bitterzoet. Het is zo over de scheef… Ik zou willen dat ik meer lef had om ook maar iets te laten zien. Een screenshotje. Een zin. Maar deze woorden komen recht uit mijn ziel. Normaal kan niemand zien wat ik denk. En nu kan iedereen het lezen, als ik het verspreid. Dus ik deel het niet. Ik houd het tussen mij en mijn papier. Ik snap dat het flauw is. Omdat het over jou gaat. Maar toch… Ik kan je wel vertellen wat ik hoop dat er in je lijf gebeurt als je dit leest. Ik hoop dat je kippenvel krijgt, zo’n arousal in je hoofd dat je ogen laat sluiten. Dat er iets begint te kloppen daar onder je navel. Dat er iets begint te broeien. Vochtige streken… Dat het je dorstig maakt in je mond. Dat je een verlangen voelt naar mij en je meteen met je handje in je eigen broekje gaat. Want ik kan wel dit zeggen: het is een ode aan wat jij betekent voor mij, wat ik met je zou willen doen om dat te laten zien en hoe dat gaat voelen voor ons beiden. In mijn hoofd is namelijk alles mogelijk. En blijkbaar, nu het op papier staat, leef jij nog meer in mij. Maar ik ben me bewust dat ook het tegenovergestelde kan gebeuren als ik het je laat zien… En dat is niet wat ik wil. Dan is deze fantasie voor altijd verpest. Dus sorry. Het enige wat ik tegen je kan zeggen is dat ik over je geschreven heb, op een romantische duistere manier #039 – Toen je van de online aardbodem verdween, vroeg ik me af of je wel echt was Via onze schermen was het net alsof ik eindelijk vond wat ik zo lang had gezocht. Onze nachtelijke app-sessies, die we na een paar uur slaap gewoon in de ochtend weer oppakten. Normaal gesproken ben ik niet zo’n prater… Maar wij raakten niet uitgekletst. We stuurden spraakberichten naar elkaar over ons verleden, onze opvoeding en de mislukte studies. We maakten video’s van ons huis. Bespraken de politiek, een ingegroeide teennagel en wat ik kon doen aan een droge huid. Om de zoveel dagen zei jij of ik: ‘we zouden tegenover elkaar moeten zitten’. Om vervolgens te zeggen: ‘we hebben alle tijd.’ Jij fantaseerde over mij, in een hotel. Ik fantaseerde over jou, hier in mijn bed. Hoewel we geen foto’s uitwisselden, namen we wel het geluid op van ons gezucht als we over elkaar nadachten… ‘We hebben alle tijd.’ Tot je niets meer van je liet horen. Mijn berichtjes kwamen wel aan, maar het antwoord bleef uit. Ik bleef maar continu checken of je wel online was. Ik mailde je, zocht je op via IG, maar bellen durfde ik niet. Ik wist alles van je, maar als je afgelopen nacht gestorven was, zou ik het nooit te weten zijn gekomen. Ik wist niet eens je echte naam. Je woonplaats. Of de naam van je werkgever. Wat wist ik nou echt van je, behalve al je verlangens en geheimen? Je trauma’s en overwinningen? De trivialiteit van het leven deed er niet toe. Want we hadden alle tijd. Maar toen je verdween, vroeg ik me af of je wel echt was. Ik stond met je op, ik ging met je naar bed. Maar de stilte voelde als het eten van glas. Je kwam weer terug. Ik dacht dat ik een hartverzakking kreeg. Je zei: ‘alles oké. Sorry. Het is ingewikkeld. Ik ben er snel weer.’ Ik wacht een jaar later nog steeds op het vervolg. Ik heb alle tijd… #040 Het duurt niet lang meer…
‘Vertel eens wat je echt voelt?’ Ik knikte nee. Ze zouden het niet kunnen begrijpen. ‘Wel! Vertel gewoon. Ik begrijp alles.’ Nee, dat kan je niet. ‘Nu beledig je me.’ Dus ik vertelde hoe ik er echt over dacht. Dit hier. Mijn plek in het grote niets. Dat ik een lange tijd onwetend ben geweest en dat er weer een lange tijd aan onwetendheid zou aanbreken, ooit. Daartussendoor zijn we gewoon hier. In al onze tijdelijkheid. In onze kwetsbaarheid. ‘Je klinkt nog depressiever dan de mensen zeiden,’ was het antwoord en het was alsof ze mijn schedel in drieën kapotsloeg met een steen. Net zoals vanaf dat moment mensen nog raarder naar me keken in de klas. ‘De Apocalyps komt,’ zei ik, als jongens doorvroegen. ‘Dit is alles wat we hebben en we maken het kapot. Alsof we het eeuwige leven hebben. Dat hebben we sowieso niet. Maar we versnellen wel ons einde. Alles gaat kapot. Jij. Ik. Wij.’ Mijn mentor belde naar huis dat ze zich zorgen maakte. De enige vriend die ik dacht te hebben, wilde niet meer met me in de kantine zitten. Dus ging ik maar op een middag op de tafel staan en schreeuwde naar iedereen: ‘dit is alles wat we hebben! Dus wat ga je eraan doen? Onszelf redden of het vernietigen?’ Ik werd geschorst. Ik verwaarloosde mijn huiswerk. Mijn haren. Mijn leven. Mijn ma was wanhopig. Mijn mentor maakte zich nog steeds zorgen. De leerplichtambtenaar vroeg: ‘wat scheelt er?’ En ik zei: ‘je bent te blind om het te zien. Jullie zijn allemaal te blind om het te zien. Allemaal.’ Zelfs de plek waar ze me opsloten, keken ze me op een rare manier aan. Dus vroeg ik maar elke keer voor de zekerheid: ‘ben ik gek?!?’ Maar niemand durfde mijn vraag te beantwoorden. Het maakt niet uit. In mijn dromen heb ik de toekomst gezien. Het duurt niet lang meer… |