Lieve vreemdeling, Wel of niet zoenen bij begroeting? Wel of niet vreemden een handje geven op verjaardagen? Zelfs als ik me vol zelfvertrouwen voorneem dat ik iedereen een hand ga geven, voel ik me tijdens de uitvoering een oen. Want mensen kijken me dan afwachtend tussen hoop en vrees aan. ‘Hoi. Ik ben Tomson. Gefeliciteerd.’ Ik onthoud geen enkele naam die terugkomt. Ik ben alleen maar bezig met het volgende slachtoffer. Maar ik voel me nog stompzinniger als ik meteen onwennig op mijn stoel ga zitten en zo’n half handje doe met ‘Hoi vreemde ogen die nu naar me kijken’ en iedereen na mij wel iedereen langsgaat voor een handje. Ik heb een keer van een extravert geleerd dat je als je twijfelt of je iemand moet zoenen bij een begroeting het beter kan aankondigen. Zo van: ‘Gaan we nog zoenen of wat?’ Of: ‘Ik ga je even drie zoenen geven hoor.’ Hetzelfde als ik iets te enthousiast praat en ik zo’n speekseldruppel uit mijn mond zie vliegen richting de gesprekspartner. Zo in het theeglas. Of op het menu. Of op andermans hand. Dan benoem ik het maar: ’Sorry, ik spuug je onder.’ Maar ik bevries als iemands neus in een clownsneus is veranderd door de cappuccino. Dan begin ik zenuwachtig mijn eigen neus aan te raken. Maar het komt maar niet uit mijn mond: ‘Er zit wat op je neus!’ Ik weet het. Ik help hier niemand mee. Iemand hoort het juist graag. Maar ik durf het niet. IK DURF HET NIET. Want ik voel de schaamte die de ander voelt als ik het zeg. Het ongemak. Weet je wat een Achterhoeker en Utrechter met elkaar gemeen hebben? Ze kunnen beiden heel gepassioneerd over hun eigen plek praten. Een plek waarvan ze zich niet voor kunnen stellen dat ze die zouden kunnen verlaten. De wereld buiten hun heimat, die is groot, donker en beangstigend. Ik snap daar niks van, als iemand zijn eigen omgeving zo bewierookt als the place to be. Net zoals ik me er niks bij kan voorstellen als iemand zijn afschuw over een streek of stad afsteekt. Op een feestje in Beuningen zei iemand eens tegen me wat voor klotestad hij Utrecht vond. Hij had alleen maar negatieve ervaringen gehad daar. Vervelend om te horen. Maar je brengt het over als een algemeen oordeel. Alsof je wetenschappelijk onderzoek hebt gedaan. Utrecht is kut en zo is het. Alles in het leven hangt samen met wie je om je heen hebt. In welke periode van je leven je er was en wie daarbij waren. Of je de toekomst nog voor je had liggen of steeds meer in het verleden begon te leven. Ik zie het verschil niet tussen Amsterdam en Joure. Nou ja. Amsterdam is druk en Joure niet. Maar verder? Ik kan niet luisteren naar bewierook of geklaag van een stad of dorp. Ik zie het verschil niet. Ik zie alleen de beleving van iemand bij een plek. Dat begrijp ik. Het is maar net wat voor type mens je bent en waar je behoeften liggen. Maar waarom hebben mensen zo de drang om van het een te houden door het andere te haten? De Randstad is veel te druk voor me. Hier is iedereen vriendelijk. Hier is er ruimte. Hier is het betaalbaar. Of: ik moet er niet aan denken, zo’n klein dorp waar iedereen op elkaar let. Dat burgerlijke. Als ik in de trein zit, valt het me op hoe weinig weilanden er tussen de bebouwde gebieden in zitten in dit land. Allemaal kleine bubbels, maar eigenlijk is de volgende bubbel dichterbij dan je denkt. Het is hier allemaal zo relatief in dit kleine land. Deventer en Arnhem verschillen niet. Dezelfde Kruidvat. Dezelfde McDonalds. Dezelfde Hema. Maar dan een beetje anders, maar niet veel. Ik kan de toekomst voorspellen en dat is dat we allemaal één worden. We hebben een enorme drang om hetzelfde te worden. Aangemoedigd door televisie en internet kijken we continu naar elkaar en doen we elkaar na. Dezelfde schoenen. Dezelfde outfits. Dezelfde meningen. Dezelfde Europese regels. Zelfs een winkelstraat in Berlijn verschilt niet zoveel met die in Amsterdam. Diep in ons willen we voorspelbaarheid en herkenbaarheid. Maar ook unieke ervaringen. Daarom snap ik die persoon die Utrecht verafschuwde en een dorpje onder Nijmegen de hemel in prees wel. Hij wil een unieke plek waar die zich thuis voelt. En of dat gevoel echt bestaat of niet, hij wil dat dat gevoel er is. En dat kan alleen als de rest van de wereld niet je thuis is. Dus moet je daar negatieve gedachten bij hebben. ‘Leuk voor een dagje. Maar ik zou er niet willen wonen.’ Zo’n zin die ik regelmatig hoor uit de monden van mensen. En ik denk dan: ‘Het ligt er vooral aan met wie je ergens woont. Elke plek is leuk te maken met de juiste mensen.’ Maar dat is het probleem natuurlijk. Als ik verhuis, kan ik niet al mijn vrienden en familie mee laten verhuizen. Ik zat in een overvolle trein net voor de corona-uitbraak. De boeren uit de Achterhoek hadden geprotesteerd in Den Haag en gingen nu naar huis. Een vrouw hield maar niet op met roepen hoe ze de Achterhoek had gemist. De rust. De geur. De stilte. Waar we nu voorbijreden vond ze allemaal niks. Helemaal niks. Daarna werd de minister nog even uitgescholden en vervolgens deed ze met haar andere boerenvrienden huilie huilie hoe onbegrepen ze waren. Als je de wereld alleen maar vanuit je eigen perspectief kan zien, dan is dat best wel een armoedig perspectief. Vind je niet? Ik snap het wel en tegelijkertijd niet. Je kan in een gesprek best makkelijk zo’n nihilistisch wereldbeeld ingezogen worden. Het ligt aan de media, de overheid, de EU, de immigranten, Wilders. Altijd aan iets groters dan onszelf. Iets wat we niet helemaal kunnen doorgronden en waarvan we absoluut zeker weten dat we er te weinig invloed op hebben als eenling. Het is makkelijker om dat als een ongeïnteresseerde, kwade macht te zien. Want we merken de negatieve invloed die ze hebben op onze levens. Maar de werkelijkheid is complexer, genuanceerder en eigenlijk ook veel saaier. Maar ja. Wie wil nou daadwerkelijk mijn ingelezen, genuanceerde verklaring horen over de problemen van de wereld? Wie wil nou daadwerkelijk uit mijn mond horen dat ik geen verschil zie tussen Beuningen en Utrecht. Tussen Amsterdam en Joure? Tussen Berlijn en Breda? Mijn overburen gingen tijdens de hittegolf in Nederland op vakantie naar Curaçao voor een weekje. We zaten nog midden in die pandemie. Dat vind ik heel opmerkelijk, grappig en ook beetje treurig. Ze kwamen ook nog terug met corona. Oh ironie. Begrijp me niet verkeerd. Als dat vliegtuig toch die kant op gaat, tja, waarom zou je dan niet gewoon instappen? Maar het is meer dat we denken dat we het nodig hebben. Exotische, verre locaties om ons leven meer zin te geven. Dat daar de ultieme ontspanning te beleven valt. Een gast in mijn buurt had jarenlang een vaste campingplaats op de Veluwe. Slechts driekwartier rijden van zijn huis. Daar ging hij vaak heen. Nu hij in deze buurt was komen te wonen, zocht hij een nieuwe plek. Ik zei dat op amper twintig minuten rijden een mooie camping in de bossen ligt. Dat vond hij toch iets té dichtbij. Ik antwoordde: ‘Je kan er ook naartoe lopen met je spullen. Dan voelt het weer ver aan.’ Maar dat zag hij niet zitten. Want zijn tent was dertig jaar oud en woog daarom minstens 50 kilogram. Maar dat was eigenlijk mijn punt niet. Ik bedoelde dat het allemaal een gevoel is. Ver weg of dichtbij. Begrijp je? Mensen die in eigen land op vakantie gaan, lijken zich er wel eens voor te schamen. Qua ontspanning en het gevoel van weg zijn is er geen verschil tussen een huisje in Zandvoort of op Bali. Zolang je maar even weg bent van je eigen plek en je dagelijkse rituelen. Sowieso is vakantie iets van de afgelopen zeventig jaar. Daarvoor ging niemand weg. Maar dat is een saaie stelling om te delen. Ik begrijp het wel. We zijn hier. We lijken op elkaar qua gedrag, meningen en levens. Maar om niet te verdrinken in het idee dat het allemaal niets voorstelt, hebben we een drang om te excelleren. Om anders te zijn dan anderen. Om unieke ervaringen, prestaties en vaardigheden te hebben. Dus iedereen zoekt iets dat ons onderscheidt. Voor de een is het een goedgevulde bankrekening. De ander is graag de redder in nood van de mensen om wie we geven. We zoeken allemaal iets. Dus ja. Dan is een rondreis door de Filipijnen iets bijzonders. Een andere cultuur. Andere mensen. Natuur. De eenzame reiziger. Samen met al die andere backpackers daar. Maar toch zo alleen. Ik begrijp dat gevoel goed. Heel goed zelfs. De autonomie. De vrijheid. Het avontuur. De foto’s. De onvergetelijke verhalen. En toch vind ik het moeilijk om mezelf zo’n gevoel te gunnen. Net voor die corona-uitbraak was er een monsterfile ontstaan om de Mount Everest te beklimmen. En toen na corona mensen weer mochten beklimmen, deed iedereen dat ook. Het regende nieuwe klimrecords. De eerste blinde Aziaat. De snelste vrouw. De oudste man. In de zomer van 2021 gingen een aantal miljardairs naar de ruimte toe voor de fun. Wat zijn we in godsnaam met elkaar aan het doen de hele tijd? Waar slaat dit op? We zijn er met meer en meer. Onze culturen smelten overal samen. Op elke straathoek van de wereld een eetcafé met een gele M. Een koelkast met een blikje Coca-Cola. Nikes aan de voeten. Beyoncé uit de speakers. Een tv-zender die een Europese voetbalstrijd uitzendt. En een paar fanatieke klimmers die met elkaar in de file gaan staan om de top van de hoogste berg van de wereld te bereiken. En dan heb je Nederlanders die op een willekeurige BBQ van je werk of de buurt zeggen dat ze op vakantie gaan naar Frankrijk en dan ‘Maar jammer van die Fransen’ zeggen. Want die praten geen Engels terug. Die Fransen hebben in ieder geval nog een beetje zelfrespect. Die proberen nog iets van een eigen identiteit in stand te houden. Net zoals dat die klagende boer in de trein diep van binnen bang is dat de Randstad de Achterhoek overneemt. Dus probeert ze de Grolsch-cultuur in stand te houden. Ik proef trouwens het verschil niet tussen Grolsch en Heineken. Echt niet. Smaak is sowieso meer een kwestie van beleving. Heel subjectief eigenlijk. Maar ja. Wie zit nou op deze dooddoener uit mijn mond te wachten dat zelfs water anders kan smaken als het in een glas of mok zit. Het zijn onze ogen die iets mysterieus aan onze smaakbeleving toevoegen. Maar nu de vraag: Waar voel ik me thuis? Nergens denk ik. Ik denk dat ik overal wel gelukkig kan worden. Net zoals ik me overal wel ongelukkig kan voelen. Misschien is de maan wel mijn heimat. De leegte. De donkere hemel gevuld met sterren. Uitzicht op een blauwe knikker. Maar dat is ook wel treurig. Dat ik anders wil zijn door te zeggen: ‘Saaie plek eigenlijk, de aarde. Geef mij maar zo’n uitgestorven maanlandschap waar niks groeit en bloeit. Niks te beleven valt. Waar niet eens zuurstof is. Het enige leuke is het feit dat je er op een bijzondere manier kan huppelen.’ Maar ja. Huppelen kan ook op straat. Ik zie nooit meer iemand huppelen. Misschien moeten we meer huppelen. Of nee. Laten jij en ik gaan huppelen. Zodat wij anders zijn dan iedereen. Dat mensen met zo’n gek gezicht kijken naar ons. Misschien starten we wel een trend. Dat iedereen over heel de wereld zich binnen drie jaar al huppelend voortbeweegt. Huppelgroet, Tomson Mijn worsteling verschijnt elke maandag. Lees de vorige delen terug via darkomailarchief.nl. |