Lieve vreemdeling,
De langste uren van mijn leven waren wachtend op de fietsenmaker tot hij mijn fietsband had vervangen.
Ik durfde niet naar de speelgoedwinkel in het centrum te lopen om daar de tijd te doden. Wat als de beste fietsenmaker me zocht?
Dus ik liep rondjes door de fietsenwinkel, langs fietsen met drie of soms zelfs vier getallen erop.
Er was ook een zolder zonder ramen. Daar stonden de kinderfietsen. Het rook er hetzelfde als op de zolder van oma. Muf. Alleen hier vermengd met zo’n typisch luchtje van ingespoten kettingen.
Maar na twee rondjes ronddwalen, wist ik het ook niet meer.
Een verkoper bood me een bekertje chocolademelk aan.
Ik houd niet van chocolademelk, maar ik wilde hem niet teleurstellen met zijn vrijgevige vraag. Dus ik zei: ‘Ja, lekker.’
Hij zette een uiterst dun plastic bekertje onder het apparaat en drukte op de choco-knop. Het spoot erin. Gevuld tot het randje.
Toen gaf hij het aan mij.
Ik moest het bekertje aan de rand vasthouden als een pincet. Zodat ik mijn vingers niet verbrandde.
Ik nam af en toe een slok en kwam elke keer weer tot de conclusie dat ik chocolademelk echt walgelijk vond.
Vervolgens ging ik maar op de parkeerplaats rondjes lopen.
Ik voelde me bekeken, ook al keek niemand naar me.
Af en toe zwiepte ik expres te hard met mijn arm, zodat de chocolademelk eruit klotste, op de grond.
Om me vervolgens te schamen voor de bruine smurrie op de grond. Die lag er zo overduidelijk.
Wat als die verkoper zo naar buiten zou komen en dit op de grond zou zien liggen?
Ik durfde het ook niet in de put weg te gooien. Bang dat iemand me zou betrappen.
Naast het koffieapparaat stond een prullenbak. Kon ik het bekertje met chocolademelk daarin weggooien? Of zou de beker dan omvallen als iemand de vuilniszak verwisselde?
Toen de verkoper met een stel naar de zolder liep, deed ik het toch, hopend dat ik de winkel allang had verlaten bij de zakkenwissel.
Het erge was dat mijn fietsband regelmatig lek was tijdens deze periode.
Niemand in huis kon een fietsband plakken. Ikzelf ook niet.
Mijn beste vriend kreeg fietsbandplakles van zijn pa. Een emmer met water. Een fietspomp. Een lepel om de binnenband eruit te wippen.
Wij hadden de fietsenmaker.
Ik heb meerdere malen daar staan wachten tot de man in zijn blauwe overall mijn band verving.
In de werkplaats, met een kalender met blote vrouwen erop, waar ik maar al te graag naar wilde kijken, maar niet durfde, omdat anderen dan zouden zien dat ik ernaar keek.
Tijd kan een marteling zijn.
Zoals bij mijn inpakbaantje als tiener.
Plastic bekers in dozen doen. De hele dag lang.
Elke keer weer als ik naar mijn horloge keek, zag ik de teleurstelling van de tijd. Het duurde nog minimaal zeven uur tot ik naar huis mocht.
Maar vaak is het andersom. Dan kijk ik zo uit naar een wederzien met een goede vriend en voor ik het weet ben ik alweer onderweg naar huis.
Of die dagen dat ik me heb opgesloten in mijn eigen huis en niks in het bijzonder doe.
Dagen vliegen voorbij, al bewegend van scherm naar scherm.
Ik haat dat. Vooral achteraf.
Ik las eens dat je tijd moet verbannen als je iets aan het doen bent.
Geen telefoon of horloge. Het klokje uitzetten op je computer of laptop.
Pas gaan eten als je lijf wil dat je gaat eten.
Zodat je geen slaaf bent van wat de tijd je vertelt dat je moet doen.
Soms ga ik het bos in bij mij om de hoek.
Geen horloge of mobiel mee. Alleen een boek, notitieboek en pen.
Dwalen.
Bankje opzoeken.
Lezen. Of schrijven.
En dan terugkeren naar huis als ik geen zin meer heb.
Het voelt een beetje zoals vroeger als kind aan. Toen het kwartiertje buiten spelen overkwam als anderhalf uur.
Liefs,
Tomson