Lieve vreemdeling,
Ik las de autobiografie van Moby. Die gast die in 1999 meer dan tien miljoen cd’s verkocht van het album Play.
Then it fell apart heet het boek.
Het begint op het moment dat zijn album uitkomt, terwijl de verwachtingen heel laag waren. Hij vraagt zich oprecht af of hij het financieel nog wel gaat trekken allemaal, dit artiestenbestaan. Hij heeft daarvoor de grootste flop uit zijn carrière geleverd. En worstelt al jarenlang met drugs en drank.
En dan wordt het album onverwacht een hit. Een gigantische hit.
Vervolgens kwam (opnieuw) de aandacht voor hem. MTV. Journalisten. Volle stadions. Ruzie met Eminem. En vooral veel vrouwelijke aandacht.
Dit werd zijn leven: Touren. Alcohol. Seks. Pillen. Later ook coke.
Allemaal om zijn zelfvertrouwen op te krikken. Anders voelde hij zich een loser.
Elke keer als een relatie te intiem werd, ging die zich als een lul gedragen.
Feestje hier. Feestje daar. Madonna. P. Diddy. Bono. David Bowie. Lou Reed.
Hij ontmoet ze allemaal.
En dat 400 pagina’s lang.
Ik weet het niet zo goed met die (auto)biografieën van artiesten. Ze willen heel graag kwetsbaar zijn. Zoals Moby. Maar ze kunnen het niet laten om toch op te scheppen.
Moby kan het niet laten om te vertellen door wie hij is afgezogen, met wie hij triootjes heeft gehad, met welke Hollywoodster hij heeft gedronken.
Nauwelijks woorden over muziek maken als vorm van kunst. Muziek maken om je fans te helpen.
Nope.
It is all about the fame… Het draait allemaal om de aandacht.
Je kan ook je levensverhaal laten opschrijven door Mark Manson. Zoals Will Smith heeft gedaan. Die beroemde acteur en muzikant.
Maar ook dat is een boek geworden waar hij kwetsbaar wil zijn, maar waarin hij het niet kan laten om toch elke keer even te vertellen dat hij de eerste, de grootste, de bekendste, de beste of wat dan ook is geweest met dingen.
Diepe zucht.
Vermoeiend.
Mijn favoriete bandje is The Smiths. De zanger Morrissey heeft een autobiografie geschreven.
Dat was fantastisch. Ook hem is ijdelheid niet vreemd. Maar hij is ook enorm melancholisch. En niet zo’n opschepper.
Morrissey kwam Bowie tegen bij het ontbijt in een hotel.
“David quietly tells me, ‘You know, I’ve had so much sex and drugs that I can’t believe I’m still alive’, and I loudly tell him, ‘You know, I’ve had SO LITTLE sex and drugs that I can’t believe I’m still alive.”
Ja.
What difference does it make?
Nee. Morrissey is niet zo van het opscheppen. Maar wel van appeltjes schillen met iedereen. Al die keren dat hij genaaid is door managers en platenlabels. Ex-bandleden. Etc.
Het is best grappig hoe boos hij op iedereen is. Maar ook een beetje treurig.
Misschien hebben ze dat wel allemaal gemeen. Will Smith. Moby. Morrissey.
(naast een fucked-up jeugd.)
Bekendheid tast je zelfkennis aan.
Ik neem het ze niet kwalijk.
Morgen ga ik verder over vastzitten in een tijdlus als metafoor voor het leven.
Liefs,
Tomson