Lieve vreemdeling,
Zelfs haar deurbel klonk treurig vanavond. Iets in mij wilde ook dat ze niet open zou doen, zodat mijn leven verder kon gaan. Net toen mijn lichaam zich wilde omdraaien, klonk er gerommel aan het slot. Daarna werd de deur op een kier geopend, om vervolgens helemaal opengezet te worden.
Doris droeg een joggingbroek en een T-shirt van The Cure, zonder bh. Ze zette haar handen in haar zij en vroeg: ‘Wat doe jij hier?’ Mijn handen maakten een gebaar van onwetendheid.
‘Als je hier naar binnen gaat,’ zei ze en slikte de rest van haar woorden in.
‘Ik weet het,’ zei ik.
Dat is het ding… Als iets gestopt is, betekent het nog niet dat het ook daadwerkelijk klaar is.
In haar kamer had ze slechts een lampje met een rode kap aangezet. Ik zat in lotushouding op haar bed, met mijn sokken half over mijn tenen hangend. Ze deed haar best om juist niet naast me te eindigen. Ze zette thee voor ons en begon haar boekenplank af te stoffen. Ze ging kort achter haar laptop zitten om een update uit te voeren.
Wat viel er ook te zeggen, als het alleen maar erger kon worden bij elke beweging die je naar elkaar toe maakte?
‘Kom,’ zei ik tegen Doris en klopte met mijn platte hand op haar beddengoed precies naast me.
‘Niet doen,’ zei ze en keek met tranen in haar ogen van me weg.
Het gekraak van haar bureaustoel liet me mijn ogen openen. Ze zat bij het lampje aan haar bureau een boek te lezen.
‘Hé,’ zei ik schor. ‘Hoe laat is het eigenlijk?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Ik dacht dat je al sliep,’ zei ze.
Ik ging rechtop zitten op haar bed, voelde met mijn handen in mijn broekzak en keek met mijn hart in mijn keel naar haar. ‘Mijn mobiel ligt nog thuis,’ zei ik.
Doris deed een boekenlegger tussen de bladzijden en legde het boek op haar bureau. Vervolgens stond ze op en ze rekte zich uit. Haar shirt kroop iets omhoog en haar navel werd zichtbaar. Het zette dingen in mijn lichaam aan de gang en ik wist dat mijn blik nu ook dingen in haar lichaam in gang zette.
Ze trok haar shirt weer naar beneden, zuchtte en liep haar kamer uit. Ik hoorde het gekletter van plas tegen de wc-pot, daarna de opengezette kraan en gerommel in kastjes. Ze kwam terug met een grote bril op haar neus en een tandenborstel in haar mond met schuimvlekken bij haar mondhoeken.
‘Wat zijn we aan het doen, Daan?’ vroeg ze met volle mond.
Ik draaide me op mijn buik, verborg mijn gezicht in haar dekens en maakte een oerkreet, in de hoop dat deze vraag nooit beantwoord hoefde te worden. Daarna draaide mijn lichaam zich op mijn rug. ‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘Ik weet het niet.’ Ik kwam er toen pas achter dat ze niet meer in de kamer was.
Ze kwam weer binnen zonder tandenborstel. ‘We kunnen elkaar niet echt loslaten, hè,’ zei ze.
‘We hoeven elkaar ook niet los te laten,’ zei ik en kwam weer overeind, met mijn armen languit over mijn benen.
We keken elkaar aan en zochten in elkaars blik of deze opmerking een leugen was of een mogelijkheid.
We wisten beiden het antwoord.
Het was pikkedonker. Doris lag stokstijf in bed, maar aan haar ademhaling te horen was ze nog wakker.
Misschien was dit wel de laatste keer dat we naast elkaar lagen. Dat besef gaf me zo’n gekke zwaarte bij mijn ogen dat ik ze even moest sluiten. De zwaarte trok naar beneden en stopte bij mijn hart.
‘Doris?’ vroeg ik.
Ze zei niets.
Gestommel in huis. Een doortrekkende wc. Een douche die aan ging. Gehoest en gerochel dat maar niet ophield. Mijn lichaam voelde niet aan alsof ik lang onder zeil was geweest.
Doris draaide zich om en keek naar mij. ‘Hoi,’ zei ik schor.
‘Volgens mij is dat Ruben,’ fluisterde ze. ‘Hij sport altijd op dinsdagavond en daarna wil hij nog weleens een drankje doen.’
‘Wat is dan het nut van sporten, als je daarna alcohol gaat drinken?’ vroeg ik.
Nu klonk gezang: ‘We all live in the yellow submarine.’
‘Ik haat mensen die niet kunnen zingen,’ zei ik. ‘Ik haat mensen gewoon.’
‘Haat je mij ook?’ vroeg ze.
‘Ja,’ zou ik moeten antwoorden, omdat ze de macht had over mijn gevoelens. Maar dat mocht ze niet weten.
Het geluid in huis was uitgestorven. Aan haar ademhaling te horen was ze nog wakker.
‘Daan?’ vroeg ze toen.
‘Ja?’ zei ik.
‘Ben je zenuwachtig voor je sollicitatie?’
‘Ik weet het niet zo goed,’ zei ik.
‘Het is ook niet niks,’ zei Doris.
‘Ik wil dat het niets is,’ zei ik, ‘om teleurstelling te voorkomen.’
‘Maar het zou wel lekker zijn als je het wordt,’ zei ze.
‘Nogal,’ zei ik.
Een hypotheek aanvragen, zodat ik eindelijk weg kan uit dat smerige huis. Mijn vader terugbetalen, zodat hij geen macht meer over me heeft. En eindelijk kunnen sparen voor Zuid-Amerika. Maar waarom zou ik dat met haar delen? Dat was vragen om problemen. Ook al wist ze diep vanbinnen hoe belangrijk het gesprek voor me was.
‘Ik heb er een goed gevoel over,’ zei ze.
‘Hoezo dat?’ vroeg ik.
‘Ik weet dat je het onzin vindt, maar de sterren staan goed voor je. Ik heb het voor je opgezocht. De sterren staan goed.’
‘Nou, wat fijn,’ zei ik.
‘Heb jij er geen vertrouwen in dan?’ vroeg ze.
‘Wat heb je eraan?’ vroeg ik. ‘Aan vertrouwen.’
‘Je moet vertrouwen hebben in jezelf, Daan,’ zei ze. ‘Met het vertrouwen van anderen ga je het niet redden.’
Ach weet je. Ik heb altijd mezelf nog.
Mijn darmen wisten wel dat er morgen een sollicitatie was. Als een kapitein met een houten been strompelde ik terug naar bed met een brandend gevoel in mijn onderbroek. In mijn hand had ik een klein, zwaar zaklampje van Doris om me de weg naar haar bed te wijzen.
Ze was overgevoelig voor licht. Haar ramen waren geblindeerd met donker folie en dikke, zwarte gordijnen. Onder haar deur zat een tochtkussen gemonteerd. Apparaten waren ontstekkerd.
‘Gaat het?’ vroeg ze.
‘Ja hoor,’ zei ik en stapte weer in haar bed en knipte de zaklamp uit.
‘Wil je dat ik je vasthoud?’ vroeg ze.
‘Ja,’ zei ik. Ze ging achter me liggen en legde haar hele lijf tegen mij aan.
De warmte en de greep van haar arm om me heen. Ik wilde me eraan overgeven. Maar dat was iets ervaren wat niet verlengd kon worden. Dat zware gevoel bij mijn ogen was er weer. Het trok naar mijn borstkas en stopte daar.
‘Heb vertrouwen,’ fluisterde ze. ‘Heb vertrouwen.’
‘Ik ben niet bang voor de dood,’ zei ik. ‘Maar mijn lijf doet alsof ik morgen ga sterven.’
Ik pakte haar hand vast en gaf die een zoen. ‘Het zinloze van het leven zou me moeten bevrijden,’ zei ik. ‘Maar dat is niet wat ik voel.’
‘Wat voel je dan wel?’ vroeg ze.
‘Onheil,’ zei ik. ‘Dat het ergste nog moet komen.’
Ronde 2 was slechts een loos luchtalarm. Met de zaklamp vond ik opnieuw de weg terug naar het bed. ‘Gaat het?’ fluisterde Doris, die haar hoofd omdraaide en vervolgens helemaal op haar rug ging liggen. ‘Ik houd je wakker,’ zei ik.
‘Maakt niet uit,’ zei ze.
Met de zaklamp scheen ik op haar arm. ‘Waarom heb je lange mouwen aan?’ vroeg ik.
‘Dat weet je,’ zei ze.
Ik trok de dekens van haar af, ging op haar zitten en pakte het stofje van haar mouw vast. Zachtjes rolde ik die op tot aan haar schouder en deed hetzelfde bij haar andere arm. De zaklamp gaf haar huid een oranje gloed.
‘Je hebt slanke polsen,’ zei ik en gaf er een kusje op.
Haar arm zat onder de streepjes, alsof ze was bestormd door meerdere katten die met hun scherpe klauwen via haar lijf omhoog waren geklommen.
De zaklamp scheen op haar nek en hals. Een uitstekend bot raakte voorzichtig mijn vinger. Keihard.
De lichtstraal ging naar haar buik, naar haar onderbroek en blote benen. Mijn hand trok de slip over haar billen uit en ze verzette zich niet.
Daarna scheen de zaklamp op haar schaamhaar. Kleine haartjes. Mijn vingers gleden eroverheen en ze prikten een beetje tegen mijn huid.
Ik legde mijn hand tussen haar benen en streelde zachtjes de binnenkant van haar bovenbeen.
‘Daan?’ vroeg ze.
‘Ja?’ zei ik.
‘Wil je de zaklamp uitdoen?’ vroeg ze.
Ik knipte de zaklamp uit en gooide hem van me af. Hij rolde met een klap van het bed af.
Doris ging rechtop zitten en onze lippen vonden elkaar.
Haar shirt ging uit en mijn handen vonden haar borsten. Als een meloen tilde ik ze iets op. De zwaarte.
De zachtheid van haar huid.
Haar hand wreef over mijn onderbroek.
‘We zeiden toch dat we dit nooit meer zouden doen?’ fluisterde ze.
‘Zijn we naïef?’ vroeg ik en onze voorhoofden raakten elkaar aan. Mijn hand ging tussen haar benen en voelde vochtigheid.
‘Als je echt van me houdt, had je weg moeten blijven van mijn voordeur,’ zei ze.
‘Als je echt van me houdt,’ zei ik, ‘had je me niet binnen moeten laten.’
Het geluid van de mini-tv op haar bureau wekte me. Ik keek omhoog en aan de muur hing een ronde, analoge klok.
Er was nog tijd.
Mijn hoofd ging terug naar het kussen. Een presentator praatte tegen me over files en het weer. Toen over een brand.
Voetstappen in de kamer.
‘Hé,’ zei Doris, ‘je bent wakker.’
Mijn hoofd keek even de kamer in. Ze stond met haar tandenborstel naar de tv te kijken.
‘Daan?’ zei ze. ‘Is dat niet in jouw straat?’
Mijn hoofd ging weer omhoog en ditmaal kwam mijn lijf mee.
Alsof iemand me een stomp in mijn maag gaf.
Een brandweerman trapte een voordeur open en vervolgens gingen drie mannen met een grote slang naar binnen.
‘Dat is onze voordeur,’ zei ik.
Je hebt het eerste hoofdstuk uit mijn aankomende boek Sombere hitsigheid: ongezien gelezen.
Elke vrijdagochtend deel ik een hoofdstuk. Als een try out voorstelling.
Als je dit ook wil lezen, haal eenmalig je toegangspass en raak betrokken 💛.
Liefs,
Tomson