Daar lig je dan. Naakt, op de bank voor het raam, in de hoop op een zacht briesje van buiten. Om af te koelen en bruin te worden.
Daar lig je dan. Alleen. In de hoop dat iemand je eens vindt en ziet wie je echt bent.
En dan nog.
Als eindelijk iemand je vindt…
Zal die je ook weer verliezen.
Vroeg of laat.
Ik bedoel. Wanneer heb je nou voor het laatst je beste vriend uit je jeugd gezien, die je nu misschien als kennis zou omschrijven?
We hebben het allemaal druk en voor je het weet, ben je oud en veegt iemand je billen voor je af.
Vriendschap is als een plant. Als je er niet voor zorgt, sterft die.
Zelfs de cactus die nauwelijks water nodig heeft.
We zijn allemaal verbonden met elkaar, maar niemand vertelt je hoe het echt gaat.
Daar zit je dan. Samen. Op de bank met de telefoon in je hand. Te doen alsof je samen naar een film kijkt.
Ze zeggen dat het universum voor je gaat werken als je het visualiseert.
De wet van de aantrekkingskracht.
Ik geloof niet in de wet van de aantrekkingskracht.
Ik geloof in geluk.
Hoe vaker je gooit, hoe groter de kans dat je het getal krijgt dat je zoekt.
Maar dan nog.
De wereld is er niet om je te helpen.
Niet eens om je tegen te werken.
Als de wereld me iets leert, is het dat die geen barst geeft om mijn gevoelens, gedachten, verlangens en wensen.
Want het speelt allemaal tussen mijn oren af. Dat betekent dat ik me eigenlijk niet zo druk hoef te maken en die gedachtegang voelt zo bevrijdend dat je je anders gaat voelen en gedragen.
En dan lijkt het opeens zo dat de wereld je wel ziet staan, om je geeft en je helpt.
Als een paradox.
Ik heb deze week voor het eerst zelfstandig een plank opgehangen (zie foto’s onderaan mail) en voor het eerst afgerekend bij een zelfscankassa.
Ze staan er al een jaar. Maar ik ging braaf in de rij staan. Zodat ik ‘Hoi’ kan zeggen tegen iemand die niet eens naar me kijkt.
Een voor een de producten langs een rode streep halen. Een piep horen.
Bij de zak aardappels klonk twee keer een piep.
Als een boomer staarde ik naar het aanraakscherm, op zoek naar de verwijderknop, maar het lukte.
Toen de pas in het apparaat duwen. Mijn pincode intikken, die ik alleen maar weet als ik voor zo’n kastje sta.
Toen gebeurde het.
Het ergste wat je kan overkomen.
Dat de ander getuige werd van mijn eigen lompheid.
Met volle snelheid ging ik naar de poortjes met witte pijl en blauwe cirkel toe. Vol met mijn bovenbeen en kruis tegen die poortjes aan. Ze bewogen niet eens mee.
‘Heeft u de bon?’ zei een jonge meid, leunend over de toonbank.
De bon. De bon. Ja. Mijn bewijs dat ik geen crimineel ben.
Mijn lijf draaide zich om en ik stapte terug naar die zelfscankassa. Naast het apparaat lag een bakje met een paar bonnen. Ik pakte ze eruit en keek ernaar: ‘emballage’. Nee. Dit was niet ‘de bon’.
Wat er toen gebeurde, verbaast me zelf nog het meest. Ik draaide me weer om en deed gewoon alsof er niets aan de hand was en wilde weer weglopen.
Maar de dame herhaalde het nog eens. ‘De bon,’ en ze zei: ‘Onder het apparaat.’
Mijn hoofd draaide zich om. Onder het apparaat hing een wit velletje. Treurig wapperend, wachtend om door mij aangeraakt te worden.
‘U kunt de bon hier scannen.’ Ze wees naar een ijzeren paal.
Ik legde de bon op een display en de poortjes gingen open.
‘Ja, dankjewel hoor.’
De dame die me hielp, was alweer verdwenen.
Bij de uitgang kwam ik haar weer tegen en ik zei ‘Bedankt’ en ‘Tot ziens’ in de hoop op wat hartelijkheid, zodat ik me minder een sul kon voelen.
Ze reageerde als iemand die me niet herkende. Meer zo van ‘Ja, doei’, zonder dat ze opkeek om te zien wie het zei.
Misschien maar beter ook. Stel je eens voor dat ze ’s avonds op de bank met een lekkere salade Netflix opzet en dan tegen haar vriend zegt: ‘Vandaag was er een klant die met een emballagebon dacht te ontsnappen uit de supermarkt.’
Maar nee.
Het kon haar niets schelen wie ik was.
Wat kon het sowieso iemand schelen of ik mijn spullen afrekende of niet?
Bij een ‘gewone’ kassa heb je geen toegangspoortjes die openen na betalen. Daar geldt de wet van goed vertrouwen.
Maar in een wereld zonder personeel is er alleen maar een systeem dat bepaalt of de poortjes opengaan.
In het boek De vliegeraar (op dit moment aan het lezen) zegt de vader van de hoofdpersoon dat er maar één zonde is in het leven. Een zonde waar alle andere zonden een afgeleide van zijn.
De zonde van stelen.
Je steelt niet andermans bezit.
Moord is iemands bezit stelen. Dan steel je de zoon, echtgenoot of vader van iemand weg.
Ik heb lang nagedacht over dit moreel, maar het maakt me verward.
Is het stelen als je een bloemetje plukt?
Is het stelen van andermans inkomsten als je ze ontslaat, omdat je nu een zelfscankassa hebt?
Is het stelen van mijn geld, als je het vervolgens geeft aan Max Verstappen en wielrenners op een fiets zodat ze je logo op hun kleding zetten?
TikTok steelt mijn tijd. Is dat dan ook een zonde?
Of ben ik de zondaar, als ik TikTok verwijder van mijn telefoon? Zodat ik geen hartjes en views meer geef aan mensen die zo wanhopig om mijn aandacht vragen?
Nee.
Laat mij maar liggen. Voor het raam. Op de bank. Naakt. Hopend op een briesje op mijn lijf. Om me af te laten koelen.
Supermarkten zijn dieven. Van zonlicht. Er zijn nooit ramen in een supermarkt. Want als je geen zon ziet, ben je je niet bewust van de tijd. Zoals in een casino.
Nee. De wereld neemt je niet serieus. Het speelt zich allemaal in je hoofd af.
Misschien wil ik ook wel gewoon geluk niet afdwingen.
Misschien wil ik ook wel helemaal niet gevonden worden.
Laat mij maar alleen op de bank liggen.
Niemand die mijn lompheid ziet.
Liefs,
Tomson
PS
De opgehangen planken dragen de naam van mijn founders.
Ook founder worden en vooreeuwigd worden op een plank? Pas aan in petje-af (en laat het me weten! Ik krijg er namelijk geen melding van).